ECLI:NL:RBZWB:2022:7253

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
C/02/402971 / JE RK 22-1909
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschil omtrent de uithuisplaatsing van een minderjarige en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 25 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil dat betrekking heeft op de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De gecertificeerde instelling (GI) had verzocht om een beslissing op grond van artikel 1:262b BW, met als doel om gedurende zes maanden maandelijks gesprekken te voeren met alle betrokkenen over de situatie van [minderjarige]. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat het verzoek van de GI niet ontvankelijk is, omdat er andere, voorliggende proceduremogelijkheden zijn die de GI had kunnen aanwenden, zoals het indienen van een verzoek tot wijziging van de machtiging tot uithuisplaatsing.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI niet heeft voldaan aan de wettelijke vereisten en dat er geen concreet geschil is voorgelegd. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI de verantwoordelijkheid heeft om de situatie van [minderjarige] te verbeteren en dat er behoefte is aan duidelijkheid en perspectief voor de toekomst. De kinderrechter heeft de GI opgedragen om binnen een week een verzoek in te dienen betreffende de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de huidige zorginstelling, [zorginstelling 3].

De kinderrechter heeft de ouders opgeroepen om [minderjarige] te ondersteunen in de beslissing tot uithuisplaatsing, aangezien dit in het belang van [minderjarige] is. De kinderrechter heeft de GI niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek, en de beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
zaakgegevens : C/02/402971 / JE RK 22-1909
datum uitspraak: 25 november 2022

beschikking betreffende beoordeling geschil ex art. 1:262b BW

in de zaak van

STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,

hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI),
locatie Middelburg,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige] ,
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vader] , hierna te noemen de vader,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
advocaat: mr. M.V. de Nooijer, kantoorhoudende te Middelburg.
Informanten:
De gedragsdeskundige van
[zorginstelling 1](Juvent)
hierna te noemen de gedragsdeskundige,
gevestigd te [plaatsnaam] .

DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio ZuidWest Nederland,

hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Middelburg.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek van de GI ontvangen op 3 november 2022;
- het aanvullend verzoek van de GI d.d. 22 november 2022.
Op 25 november 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [minderjarige] , die apart is gehoord,
- twee vertegenwoordigers van de GI,
- een vertegenwoordiger van de Raad,
- de vader, bijgestaan door mr. de Nooijer.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de gedragsdeskundige.
De kinderrechter heeft bijzondere toestemming verleend aan de mentor van [minderjarige] , medewerker van [jongerenhulpgroep] , om tijdens het gesprek met [minderjarige] aanwezig te zijn.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
Bij beschikking van 13 augustus 2019 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van
13 augustus 2019 en tot 13 augustus 2020. Tevens heeft de kinderrechter bij beschikking van
13 augustus 2019 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verleend met
ingang van 13 augustus 2019 en tot 13 augustus 2020.
De ondertoezichtstelling van [minderjarige] is hierna telkens verlengd. Bij beschikking van 3 augustus 2022 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] laatstelijk verlengd tot 13 augustus 2023.
De machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader is bij beschikking van 11 juli 2021 laatstelijk verlengd tot 13 augustus 2022.
Bij beschikking van 10 juni 2022 is een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten “ [zorginstelling 2] ”, met ingang van 10 juni 2022 en tot 24 juni 2022. Het verzoek van de GI is voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 17 juni 2022 is het resterende deel van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 24 juni 2022 en tot 13 augustus 2022.
Bij beschikking van 3 augustus 2022 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd, te weten De [zorginstelling 1] , met ingang van 13 augustus 2022 en tot 13 augustus 2023.

Het verzoek

De GI verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:262b BW een beslissing te nemen op het onderhavige geschil, met als doel in een maandelijks terugkerende zitting voor de duur van zes maanden met alle betrokkenen in gesprek te gaan en gezamenlijk afspraken te maken over [minderjarige] .

De standpunten

De GI stelt ter onderbouwing van het verzoek dat op dit moment geen gebruik wordt gemaakt van de machtiging uit huis plaatsing in [zorginstelling 1] . [minderjarige] verblijft al geruime tijd weer bij de vader. Hij werd daar voor een time out naar toe gestuurd door de zorgaanbieder in verband met zijn gedrag. De jeugdbeschermer heeft in de tussentijd gezocht naar een andere passende plek. In Zeeland is geen passende plek voor [minderjarige] en voor een plek buiten de regio zijn lange wachtlijsten.
De situatie waarin [minderjarige] opgroeit bij vader thuis is onvoldoende gebleken, maar bij de ouders is geen draagvlak voor een uithuisplaatsing van [minderjarige] elders waar hij zich optimaal kan ontwikkelen; er wordt ambivalent gereageerd op eerdere genomen besluiten tot uithuisplaatsing die op initiatief van onder andere vader en [minderjarige] zijn genomen. Dit is een terugkerend patroon. Het lukt de GI niet om dit patroon te doorbreken. De ondertoezichtstelling is in zoverre niet uitvoerbaar.
De jeugdbeschermer is in samenwerking met de zorgcoördinatoren intensief op zoek gegaan naar andere plekken. Juvent heeft aangegeven dat een open groep voor [minderjarige] geen optie meer is, maar de GI kan zich hierin niet vinden. Er zijn volgens de GI geen gronden voor een gesloten machtiging.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI aanvullend aangevoerd dat een actieve houding van Juvent werd gemist na het vertrek van [minderjarige] bij [zorginstelling 1] . De GI heeft aangegeven wat [minderjarige] nodig heeft, maar dat is door Juvent niet opgepakt en er is enkele maanden vrijwel niets gebeurd. [minderjarige] verblijft inmiddels bij [zorginstelling 3] , eveneens een accommodatie van Juvent, en daar gaat het goed met hem mede vanwege de 1-op-1 begeleiding. Vanwege de daaraan verbonden kosten, is dit volgens de GI slechts een tijdelijke oplossing.
Doel van het verzoek is om met alle betrokkenen de situatie van [minderjarige] te bekijken, waarbij de ideale uitkomst zou zijn dat er een plan wordt gemaakt waarin de veiligheid van [minderjarige] voorop stat en er draagvlak is voor alle betrokkenen.
In het gesprek met de kinderrechter geeft [minderjarige] aan dat hij het vervelend vindt hoe alles geregeld wordt en hij geen duidelijkheid heeft. [minderjarige] erkent dat het niet goed met hem ging toen hij bij [zorginstelling 1] woonde. Inmiddels verblijft hij bij [zorginstelling 3] . Hij woont daar ten tijde van de mondelinge behandeling ongeveer een week. Het gaat daar redelijk met hem en als er geen mogelijkheid is dat hij thuis gaat wonen, dan wil hij wel bij [zorginstelling 3] blijven.
Er gaan ook dingen goed, zoals de band met zijn familie, school en stage en de hulp van [een vertrouwenspersoon] . [minderjarige] is bereid om de komende tijd te proberen zich niet meer zo te verzetten tegen de aansturing vanuit de hulpverlening. Hij is ook bereid om met de hulp van zijn mentor vanuit [jongerenhulpgroep] te proberen een “ideale lijn” op te stellen, naast een handleiding voor en over zichzelf. Ook zal hij proberen om, als hij het ergens niet mee eens is, vragen te stellen aan de GI en de hulpverlening, zoals waarom doe je dat en zou je rekening willen houden met mij, in plaats van zich te verzetten.
De Raad stelt zich op het standpunt dat Juvent de verantwoordelijkheid heeft voor de plaatsing van [minderjarige] in een groep of een instantie waar [minderjarige] terecht kan en zij dienen/van daaruit ook de verantwoordelijkheid dienen te nemen om de juiste hulp in te zetten voor hem. Daarnaast benadrukt de Raad dat beide ouders de emotionele toestemming aan [minderjarige] dienen te geven dat hij elders verblijft en dat het het beste is voor [minderjarige] is dat hij daar blijft.
Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er andere, voorliggende proceduremogelijkheden zijn.
Voor zover de GI in het verzoek wel ontvankelijk is, is van belang dat er duidelijkheid komt waar [minderjarige] voor langere tijd gaat wonen. Ook de vader heeft die duidelijkheid nodig.
[zorginstelling 3] betreft echter een overbruggingsplek tot januari en daar heeft de vader zorgen over. [minderjarige] heeft aangegeven dat hij het daar wel fijn vindt, maar anderzijds wil hij ook naar huis.
De vader kan nu met de groep instemmen maar wil een heel duidelijk plan waar [minderjarige] voor de langere termijn gaat wonen en waar er naar wordt toegewerkt dat [minderjarige] uiteindelijk weer thuis woont, wellicht eerst in opbouwregeling waarbij [minderjarige] op zondag naar huis gaat en als het goed gaat vervolgens op zaterdag én zondag.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:262b BW kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De kinderrechter beproeft alvorens te beslissen een vergelijk tussen de betrokkenen.
De kinderrechter ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het door de GI gedane verzoek een verzoek is dat valt binnen de reikwijdte van artikel 1:262b BW. Deze vraag wordt door de kinderrechter ontkennend beantwoord en daartoe wordt het volgende overwogen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat deze geschillenregeling in het leven is geroepen om te voorzien in de mogelijkheid om verschillen van mening over de aanpak van problemen die gedurende de uitvoering van de ondertoezichtstelling ontstaan tussen (onder andere) de GI en de ouders, aan de kinderrechter voor te kunnen leggen. Het gaat daarbij voornamelijk om gevallen waarin de wet niet in een andere specifieke procedure voorziet.
De kinderrechter stelt vast dat enkele maanden feitelijk geen uitvoering is gegeven aan de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij [zorginstelling 1] . [minderjarige] heeft enkele maanden bij de vader gewoond en sinds kort verblijft hij bij [zorginstelling 3] . De GI wenst met onderhavig verzoek in het belang van [minderjarige] met de ouders, de GI, de Raad, Juvent en de kinderrechter in gesprek te gaan en de impasse te doorbreken in de situatie die met betrekking tot de uithuisplaatsing van [minderjarige] is ontstaan.
De GI heeft echter andere, voorliggende mogelijkheden, zoals het indienen van een verzoek tot (wijziging van de) machtiging tot uithuisplaatsing, het geven van een schriftelijke aanwijzing of het indienen van een verzoek voor een machtiging tot gesloten plaatsing. In het kader van een dergelijk verzoek heeft de GI alle mogelijkheden om knelpunten aan de kinderrechter voor te leggen. Bovendien is hoger beroep mogelijk bij beslissingen tot (wijziging van de) machtiging uithuisplaatsing of gesloten plaatsing, zodat voor de betrokken een grotere rechtsbescherming beschikbaar is dan in deze procedure op basis van artikel 1:262b BW. De GI heeft voornoemde mogelijkheden niet aangewend. Dit valt met name op omdat de overplaatsing van [minderjarige] naar een andere accommodatie had moeten worden voorafgegaan door een verzoek aan de kinderrechter tot wijziging van de eerder verleende machtiging tot uithuisplaatsing, die immers specifiek was gericht op de plaatsing van [minderjarige] in [zorginstelling 1] .
De kinderrechter zal de GI daarom in haar verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
Ten overvloede stelt de kinderrechter vast dat de GI niet heeft verzocht op een concreet geschil te beslissen. Het verzoek om gedurende zes maanden maandelijks een mondelinge behandeling te laten plaatsvinden, met als onderwerp de bespreking van de algehele voortgang van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing en met het doel om “alle neuzen in dezelfde richting te krijgen”, is weliswaar creatief te noemen maar valt, met name gelet op de wetswijzigingen sedert 1995, niet binnen enige wettelijke taakstelling van de kinderrechter.
De kinderrechter merkt daarbij op dat, zoals tijdens de mondelinge behandeling ook uitgebreid is besproken, [minderjarige] (en zijn vader) behoefte hebben aan duidelijkheid en perspectief op de langere termijn. De begeleiding is in zoverre tekort geschoten.
Het valt met name op dat Juvent als behandelverantwoordelijke lange tijd geen uitvoering heeft gegeven aan de rechterlijke uitspraak tot plaatsing in een van haar accommodaties. De aan [minderjarige] gerichte mededeling dat voor hem geen passend aanbod in Zeeland beschikbaar zou zijn, moet daarbij als belastend en onbegrijpelijk worden beschouwd. Dit geldt temeer, nu de plaatsing bij [zorginstelling 3] van Juvent uiteindelijk alsnog is gerealiseerd. Gelet op de persoon en problematiek van [minderjarige] is deze gang van zaken niet acceptabel te noemen.
De kinderrechter staat achter het verblijf van [minderjarige] bij [zorginstelling 3] . Het verblijf daar lijkt hem goed te doen. De GI dient binnen een week een verzoek betreffende de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij [zorginstelling 3] in te dienen. In het kader van de beoordeling van dat verzoek wenst de kinderrechter te vernemen waar [minderjarige] uiteindelijk voor langere termijn gaat wonen.
De kinderrechter roept de ouders op [minderjarige] mee te delen dat zij achter de beslissing van de kinderrechter tot uithuisplaatsing staan. Ook daar heeft [minderjarige] behoefte aan.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de GI niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 november december 2022 door mr. B.J. Duinhof, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J. van ‘t Westeinde, griffier.
hwe
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 1 december 2022.