ECLI:NL:RBZWB:2022:7245

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
AWB- 22_4932 VV en AWB- 22_4933
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de realisatie van padelbanen en de beoordeling van bezwaren tegen deze vergunning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het realiseren van twee padelbanen behandeld. De zaak betreft de vergunning die op 18 februari 2022 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda is verleend. Verzoekers, wonende nabij de locatie van de geplande padelbanen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, met als argumenten dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met geluids- en lichtoverlast en dat er geen gedegen akoestisch onderzoek is uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 november 2022 op zitting behandeld, waarbij zowel verzoekers als vertegenwoordigers van het college en de vergunninghoudster aanwezig waren.

De voorzieningenrechter concludeert dat het college de omgevingsvergunning terecht heeft verleend, omdat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. De rechter wijst erop dat de bezwaren van verzoekers, met betrekking tot geluids- en lichtoverlast, geen weigeringsgronden zijn zoals genoemd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de opmerking dat verzoekers in de toekomst handhavend kunnen optreden indien er daadwerkelijk overlast ontstaat. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/4932 en BRE 22/4933

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 december 2022 in de zaak tussen

[namen verzoekers], uit [woonplaats verzoekers], verzoekers,gemachtigde: [naam gemachtigde],

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

Als vergunninghoudster heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder],te [vestigingsplaats vergunninghouder],
gemachtigde: [naam gemachtigde].

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het realiseren van twee padelbanen op de locatie [adres vergunninghouder] te [woonplaats verzoekers].
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 18 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam verzoeker] en zijn gemachtigde en namens het college: mr. M. Tebbe. Namens vergunninghoudster waren haar gemachtigde, [namen gemachtigden] verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Wat zijn de feiten?
Op dit moment zijn twee padelbanen aanwezig aan [adres vergunninghouder] en vergunninghoudster is voornemens om daar twee padelbanen aan toe te voegen. Verzoekers wonen aan de [adres verzoekers] te [woonplaats verzoekers].
Op 6 januari 2022 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend voor de vergunning en op 18 januari 2022 heeft de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit Welstand positief over het initiatief geadviseerd.
Vergunninghoudster heeft op 3 februari 2022 een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer ingediend. Op 18 februari 2022 heeft de Omgevingsdienst Midden en West Brabant geconstateerd dat de melding voldoet aan de eisen die zijn gesteld in het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het college heeft de aangevraagde omgevingsvergunning bij besluit van 18 februari 2022 verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteit: het bouwen van een bouwwerk.

Verzoekers hebben daar op 23 maart 2022 bezwaar tegen gemaakt.

Op 9 juni 2022 hebben verzoekers verzocht om handhaving van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer.
In de beslissing op bezwaar van 13 september 2022 is het bezwaar van verzoekers tegen het verlenen van de omgevingsvergunning ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben hiertegen op 21 oktober 2022 beroep ingesteld en hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
2. Welke gronden hebben verzoekers aangevoerd?
2.1
Verzoekers hebben – kort samengevat – aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Het college had volgens verzoekers rekening moeten houden met:
  • afspraken die bij de aanleg van de tennisvelden in 1980 zijn gemaakt met omwonenden over het treffen van maatregelen ter beperking van geluidshinder;
  • de bestaande licht- en geluidsoverlast van de tennis- en padelactiviteiten en dat die overlast toe zal nemen en zal leiden tot overschrijding van de normen uit artikel 2.8 van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • inzichten die de afgelopen jaren zijn gegroeid met betrekking tot de specifieke geluidskarakteristieken van padelbanen in de open lucht;
  • met het binnenkort te publiceren beleidskader voor de padelsport door de Vereniging Nederlandse Gemeenten in samenwerking met de Nederlandse Stichting Geluidshinder en de Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond.
Het college had volgens verzoekers een gedegen akoestisch onderzoek moeten laten uitvoeren om vast te kunnen stellen dat het initiatief daadwerkelijk binnen de grenzen van het Activiteitenbesluit en dat beleid zal blijven.
2.2
Verzoekers hebben verder aangevoerd dat de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit Welstand ten onrechte alleen de realisatie van de twee extra padelbanen heeft beoordeeld. Voor een goed inzicht op de effecten van welstand, had de doelsituatie in zijn geheel beoordeeld moeten worden. De beoordeling is volgens verzoekers ook uiterst kort en op geen enkele wijze is de overlast van padel meegenomen door de commissie.
3. Kortsluiting
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
4. Wat is de omvang van het geding?Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 13 september 2022 ten aanzien van het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteit: het bouwen van een bouwwerk, bestaande uit het realiseren van twee padelbanen. In het kader van de voorlopige voorziening hebben verzoekers verzocht om schorsing van die omgevingsvergunning. Gelet daarop ligt alleen dit besluit ter beoordeling voor aan de voorzieningenrechter en wordt de omvang van het geding gevormd door dat besluit.
4.2
Het beroep en het verzoek hebben geen betrekking op de reactie van de omgevingsdienst op de melding die vergunninghoudster op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer heeft gedaan. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] blijkt dat een reactie op een melding op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet aangemerkt kan worden als een besluit als bedoeld in de Awb, waartegen bezwaar en beroep mogelijk is. De reactie van het college op de gedane melding op grond van het Activiteitenbesluit is slechts een mededeling van feitelijke en informatieve aard die
nietgericht is op enig rechtsgevolg, omdat het voor de gemelde activiteiten geldende rechtsregime voortvloeit uit de wettelijke voorschriften en niet uit de acceptatie. Noch de Wet milieubeheer, noch het Activiteitenbesluit verplicht tot het geven van een reactie op een melding. Dit betekent dat de voorzieningenrechter over deze melding geen oordeel zal geven.
5. Wat is het wettelijk kader?
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
6. Heeft het college de omgevingsvergunning mogen verlenen?
6.1
Het is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) [2] verboden om een bouwwerk te bouwen zonder omgevingsvergunning.
Toetsingskader
6.2
Het toetsingskader (de weigeringsgronden) voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk staat opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo. De bepaling bevat een limitatief imperatief stelsel: wanneer één van de weigeringsgronden aan de orde is,
moethet college de omgevingsvergunning weigeren (imperatief) en daarnaast
maghet college de aanvraag alleen weigeren wanneer één van de daar genoemde weigeringsgronden aan de orde is (limitatief). Dat laatste betekent dat het college de bouwvergunning niet mag weigeren om andere redenen en ten behoeve van andere belangen dan die staan genoemd in artikel 2.10 van de Wabo.
Bestemmingsplan
6.3
Het college is niet bevoegd een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk te verlenen, wanneer het bouwplan of het beoogd gebruik van het bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan. [3] In het bestreden besluit heeft het college vastgesteld dat het bouwplan niet in strijd is met bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]. In dat bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming ‘Sport’ toegekend. In de planregels staat dat het perceel o.a. is bedoeld voor sportvoorzieningen, zoals (kunstgras)sportvelden, sporthal, kleedruimten, bergruimten en sanitaire voorzieningen. [4] Dat betekent dat de grond gebruikt mag worden als sportveld. Daarnaast is door het college vastgesteld dat de bouwwerken niet in strijd zijn met de bouwregels die voor deze bestemming in de planregels [5] zijn gesteld voor bouwwerken, geen gebouw zijnde. Het college heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan niet aan de verlening van de omgevingsvergunning in de weg staat.
Welstand
6.4
In artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo staat dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt geweigerd, wanneer het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
6.5
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college voldoende gemotiveerd dat het bouwplan in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Ter onderbouwing van dat standpunt verwijst het college naar een schriftelijk welstandsadvies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit Welstand (hierna: commissie). De rechtbank acht de commissie voldoende deskundig op het gebied van de redelijke eisen van welstand.
Uit vaste rechtspraak van de ABRvS [6] blijkt dat het college een advies van een dergelijke commissie aan het besluit ten grondslag mag leggen, tenzij het advies zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet zonder nadere toelichting mag doen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken van dergelijke gebreken. Daarnaast hebben verzoekers geen contra-expertiserapport overgelegd en hebben zij op geen enkele wijze onderbouwd met welke redelijke eisen van welstand het bouwplan volgens hen in strijd is. Meer specifiek hebben verzoekers ook niet onderbouwd waar in de welstandsnota van de gemeente Breda staat dat ‘geluidsoverlast’ een onderdeel is van welstand. Gelet daarop mocht het college het advies aan het bestreden besluit ten grondslag leggen.
Geluids- en lichtoverlast
6.6
Het door verzoekers genoemde belang bij het voorkomen van geluids- en lichtoverlast is geen belang dat als weigeringsgrond genoemd staat in artikel 2.10 van de Wabo. Dat betekent dat (het voorkomen van) eventuele geluids- en lichtoverlast voor het college geen aanleiding mochten vormen om de omgevingsvergunning te weigeren. De rechter dient de keuze van de wetgever, op grond waarvan artikel 2.10 Wabo geen ruimte laat om deze aspecten te toetsen, te respecteren. Deze bezwaren kunnen daarom geen rol spelen bij deze beoordeling.
6.7
Wanneer verzoekers na het realiseren van de padelbanen geluids- of lichtoverlast ervaren, kunnen zij bij het bevoegd gezag verzoeken om handhavend op te treden tegen overtreding van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer. Uit het dossier blijkt en ter zitting is ook toegelicht door partijen dat een dergelijk verzoek inmiddels is ingediend door verzoekers en dat in het kader van dat verzoek een akoestisch onderzoek is uitgevoerd door de omgevingsdienst. Het college heeft daar op zitting aan toegevoegd dat zo spoedig als mogelijk zal worden beslist op het handhavingsverzoek. Tegen een besluit dat op dat verzoek wordt genomen, kan dan bezwaar en beroep worden ingesteld en in die procedures kunnen deze belangen wel worden meegenomen.
7. Conclusie
7.1
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
7.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 2 december 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kan, voor zover daarbij is beslist op het beroep, binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.10 van de Wabo
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
In het bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] is aan het perceel aan [adres vergunninghouder] te [woonplaats verzoekers] de bestemming ‘Sport’ toegekend.
Artikel 14.1 van de planregels
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
sportvoorzieningen, zoals (kunstgras)sportvelden, sporthal, kleedruimten, bergruimten en sanitaire voorzieningen;
ondergeschikte maatschappelijke voorzieningen in de vorm van kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen;
ondergeschikte horeca in de vorm van een (sport)kantine;
maximaal twee dienstwoningen, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - schuttersvereniging' tevens voor een schuttersvereniging;
met daarbij behorend(e):
groen;
nutsvoorzieningen;
speelvoorzieningen;
parkeren;
verkeer;
water.
Artikel 14.2.3 van de planregels
De hoogte van lichtmasten mag maximaal 18 meter bedragen, met dien verstande dat lichtmasten niet zijn toegestaan ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - lichtmasten'.
De hoogte van sportvoorzieningen mag maximaal 12 meter bedragen.
De hoogte van schietbomen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - schuttersvereniging' mag maximaal 18 meter bedragen.
De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen.
De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 6 meter bedragen.

Voetnoten

1.ABRvS 11 februari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO3401, r.o. 2.1.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo.
4.Artikel 14.1 van de planregels.
5.Artikel 14.2.3 van de planregels.
6.ABRvS 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1210, r.o. 13.4.