ECLI:NL:RBZWB:2022:7214

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2022
Publicatiedatum
1 december 2022
Zaaknummer
21/3497
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ambtshalve vermindering van aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 augustus 2021. De inspecteur had het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De inspecteur had op 23 juli 2014 een ambtshalve aanslag IB/PVV opgelegd. Belanghebbende deed op 11 november 2015 aangifte, die door de inspecteur als een bezwaarschrift werd aangemerkt, maar niet-ontvankelijk werd verklaard. Op 9 januari 2020 diende belanghebbende een verzoek om ambtshalve vermindering in, dat door de inspecteur werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het verzoek te laat is ingediend, buiten de vijfjaarstermijn van artikel 45aa, letter a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.

De rechtbank concludeert dat, hoewel de toelichting van belanghebbende ter zitting geloofwaardig is, de omstandigheden niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 november 2022 en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/3497
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 november 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende
en
de inspecteur van de belastingdienst,de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 augustus 2021.
1.2.
De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

2.Feiten

2.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 juli 2014 een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 2011 opgelegd (hierna: de ambtshalve aanslag).
2.2.
Belanghebbende heeft op 11 november 2015 aangifte gedaan over het jaar 2011. De inspecteur heeft deze aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de ambtshalve aanslag, deze niet-ontvankelijk verklaard en aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Dit verzoek is met dagtekening 12 oktober 2016 afgewezen. Hiertegen heeft belanghebbende geen bezwaar of beroep ingesteld.
2.3.
Op 9 januari 2020 heeft belanghebbende een bericht verzonden naar de inspecteur met als onderwerp: ‘ambtshalve aanslag’ en toelichting: ‘betreft aanslagnummers [aanslagnummer] en H2601’ waarin staat: “
Heb aangezien ik in het buitenland was nooit ingevuld en vraag u of ik dit alsnog zou kunnen doen.” De inspecteur heeft dit bericht aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering (hierna: het verzoek om ambtshalve vermindering van 9 januari 2020).
2.4.
De inspecteur heeft het verzoek om ambtshalve vermindering van 9 januari 2020 afgewezen. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze afwijzingsbeschikking is op 3 augustus 2021 ongegrond verklaard.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering van 9 januari 2020 terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
Vast staat dat belanghebbende geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur met dagtekening 12 oktober 2016. Ter zitting heeft belanghebbende bevestigd dat hij de uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2016 wel ontvangen heeft en dat hij – in plaats van het instellen van beroep – ervoor gekozen heeft om met de inspecteur in gesprek te gaan. Tevens heeft belanghebbende toegelicht dat deze gesprekken hebben geleid tot de vermindering van de aanslag IB/PVV 2012.
3.3.
Nu tegen de uitspraak op bezwaar van 12 oktober 2016 geen beroep is aangetekend, kan de rechtbank enkel oordelen over de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering van 9 januari 2020. Dit verzoek is door de inspecteur afgewezen omdat de inspecteur het verzoek te laat heeft ontvangen. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat zijn verzoek inderdaad te laat is gedaan, maar dat de reden hiervan is dat belanghebbende in gesprek was met de inspecteur.
3.4.
Vast staat dat het verzoek om ambtshalve vermindering van 9 januari 2020 buiten de vijfjaarstermijn van artikel 45aa, letter a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 is gedaan. De rechtbank acht de toelichting ter zitting van belanghebbende geloofwaardig echter, de omstandigheden zoals geschetst door belanghebbende kunnen niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding met betrekking tot het verzoek uit 2020. Dit brengt mee dat het verzoek om ambtshalve vermindering te laat is gedaan en daarom terecht is afgewezen.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 28 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.