In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 3 augustus 2021. De inspecteur had het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011 afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2022 behandeld, waarbij belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De inspecteur had op 23 juli 2014 een ambtshalve aanslag IB/PVV opgelegd. Belanghebbende deed op 11 november 2015 aangifte, die door de inspecteur als een bezwaarschrift werd aangemerkt, maar niet-ontvankelijk werd verklaard. Op 9 januari 2020 diende belanghebbende een verzoek om ambtshalve vermindering in, dat door de inspecteur werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het verzoek te laat is ingediend, buiten de vijfjaarstermijn van artikel 45aa, letter a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
De rechtbank concludeert dat, hoewel de toelichting van belanghebbende ter zitting geloofwaardig is, de omstandigheden niet leiden tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen griffierecht terugkrijgt en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 28 november 2022 en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken.