ECLI:NL:RBZWB:2022:7176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
30 november 2022
Zaaknummer
02/181338-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanrijding fietser door automobilist

Op 15 mei 2021 vond in Breda een verkeersongeval plaats waarbij de verdachte als bestuurder van een personenauto een fietser aanreed die op de fietssuggestiestrook reed. De fietser liep door de aanrijding zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een kaakfractuur. Na de aanrijding is de verdachte doorgereden, wat leidde tot zijn vervolging voor overtredingen van de Wegenverkeerswet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, wat resulteerde in de aanrijding. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf, maar de verdediging pleitte voor een taakstraf. De rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 150 uur op, samen met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 1 jaar. De rechtbank hield rekening met de gevolgen van de aanrijding voor het slachtoffer en de problematische alcoholgebruik van de verdachte, wat een hoge kans op recidive met zich meebracht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/181338-21
vonnis van de meervoudige kamer van 30 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1989 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman: mr. M.R.J. Schönfeld, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 november 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat op neer dat verdachte
- een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander ernstig gewond is geraakt dan wel dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt
(feit 1)en
- is doorgereden na dit verkeersongeval
(feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van het dossier wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 primair en feit 2 heeft begaan. Verdachte heeft als bestuurder van een personenauto het [slachtoffer] aangereden die op haar fiets op de fietssuggestiestrook reed. Verdachte heeft aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden door met een hogere snelheid te rijden dan ter plaatse verantwoord was, over de fietssuggestiestrook te rijden en zijn voertuig niet tijdig tot stilstand te brengen. [slachtoffer] heeft ten gevolge van de aanrijding zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Na de aanrijding is verdachte doorgereden en heeft hij [slachtoffer] in een hulpeloze toestand achtergelaten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van feit 1 primair. Op basis van het dossier kan niet worden geconcludeerd dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden. De gereden snelheid van verdachte is niet vastgesteld en zelfs al zou verdachte te hard hebben gereden, dan geldt dat alleen dit geen overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 oplevert. Verder kan niet worden uitgesloten dat [slachtoffer] uiterst links op de fietsstrook reed en dat verdachte zich aan de rechterkant van zijn rijbaan bevond en dat zij hierdoor elkaar hebben geraakt en bovendien is de fietssuggestiestrook nauwelijks waar te nemen in het donker.
De verdediging heeft met betrekking tot feit 1 subsidiair en feit 2 geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 primair
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 15 mei 2021 in Breda op de Wilhelminasingel omstreeks 23:45 uur een verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waarbij een personenauto achterop een fietser gereden is Verdachte was de bestuurder van de personenauto en [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) was de bestuurster van de fiets. [slachtoffer] heeft door het ongeval letsel opgelopen.
De vraag waarvoor de rechtbank zich allereerst ziet gesteld, is of verdachte schuld had aan dit verkeersongeval en zo ja, in welke mate. De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Voor een bewezenverklaring van een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) moet worden vastgesteld dat verdachte zich in het verkeer zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld te wijten is dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Ook dient te worden vastgesteld dat door dat ongeval een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht of zodanig lichamelijk letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is pas sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de overige omstandigheden van het geval. Het gedrag van de verdachte dient daarvoor te worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Daarnaast dient een causaal verband te worden vastgesteld tussen het gedrag van de verdachte en het verkeersongeval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer worden afgeleid dat er sprake is van schuld in vorenbedoelde zin (HR 1 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5822).
De rechtbank overweegt dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld welke snelheid verdachte die bewuste avond exact heeft gereden. Op basis van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] kan echter wél worden geconcludeerd dat verdachte in ieder geval te hard heeft gereden voor de situatie ter plaatse. Deze drie getuigen hebben het verkeersongeval van dichtbij zien gebeuren. Zowel [getuige 1] als [getuige 2] hebben verklaard dat een witte personenauto (de auto van verdachte) met zeer hoge snelheid reed. [getuige 2] spreekt zelfs over ‘next level qua snelheid’. Daarna hoorden zij een harde klap die ook is gehoord door [getuige 3] . Direct na deze klap zag [getuige 1] het slachtoffer door de lucht vliegen en zag [getuige 3] stukken van de witte personenauto rondvliegen.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte en [slachtoffer] in dezelfde rijrichting reden en dat [slachtoffer] van achteren door verdachte is gereden, terwijl zij op de fietsstrook reed. Dit betekent dat [slachtoffer] vóór verdachte uit reed en dus enige tijd in het gezichtsveld van verdachte moet zijn geweest. Toch heeft verdachte, zo heeft hij zelf verklaard, [slachtoffer] niet gezien. Dit terwijl verdachte goed bekend is ter plaatse, sprake was van een min of meer rechte weg, licht afbuigend naar links vanuit de rijrichting van verdachte gezien, [slachtoffer] haar achterlicht voerde en de straatverlichting brandde. Gelet op deze omstandigheden had verdachte de fietsende [slachtoffer] tijdig kunnen en moeten zien en had hij een aanrijding moeten voorkomen door op zijn weggedeelte te blijven. . Uit het enkele gegeven dat [slachtoffer] die avond in het geheel niet is opgemerkt door verdachte, blijkt reeds dat de aandacht van verdachte niet was gericht op de weg. Dat [slachtoffer] mogelijk uiterst links op de fietsstrook zou hebben gereden, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op de aangifte en de verrichtte schade-inpassing. Bovendien geldt dat – zelfs al zou [slachtoffer] uiterst links hebben gereden – verdachte haar tijdig had moeten zien.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte heeft gehandeld in strijd met de zorgvuldigheid die van hem als bestuurder van een personenauto mocht worden verwacht. Gelet op de aard en de ernst van de door hem gemaakte verkeersfouten heeft verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden. Er is derhalve sprake van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
[slachtoffer] heeft ten gevolge van het ongeval (onder andere) een kaakfractuur opgelopen met een geschatte genezingsduur van 3 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank kan dergelijk letsel in juridische zin worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder 4.4 weergegeven.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal in bijlage II bij dit vonnis worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit bewezen zoals hierna onder 4.4 wordt weergegeven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 primair
op 15 mei 2021 te Breda als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Wilhelminasingel zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, gereden met een hogere snelheid dan ter plaatse verantwoord was en is hij over een markering op de weg gereden en heeft hij niet, althans in onvoldoende mate op het naast hem gelegen fietspad gelet en gekeken of dit fietspad vrij was van overige verkeersdeelnemers en is hij vervolgens op een aldaar gelegen fietspad gereden en
heeft hij onvoldoende zijn snelheid geminderd en bij het naderen van die voorgaande fietser niet de snelheid van dat door hem bestuurde motorrijtuig zodanig geregeld dat hij in staat was zijn motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die voornoemde weg kon overzien en waarover deze vrij was en is hij onvoldoende uitgeweken, waardoor hij met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tegen (de fiets van) [slachtoffer] is aangereden, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een kaakfractuur werd toegebracht;
feit 2
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Breda op de Wilhelminasingel, op 15 mei 2021, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar hij wist, een ander ( [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan
2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 60 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een taakstraf, eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft hij verzocht om de rijontzegging te beperken tot 1 jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat het aan de schuld van verdachte te wijten is dat op 15 mei 2021 in Breda een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Verdachte is met een door hem bestuurde personenauto met te hoge snelheid over de Wilhelminasingel gereden en is op de fietsstrook terechtgekomen. Daar heeft hij een fietser, de 20-jarige [slachtoffer] , aangereden die ernstig gewond raakte. Verdachte is na de aanrijding doorgereden en heeft de gewonde [slachtoffer] aan haar lot overgelaten. Gelukkig waren er omstanders die [slachtoffer] wel te hulp zijn geschoten.
Verdachte heeft zich bijzonder onverantwoordelijk gedragen in het verkeer en had geen oog voor de veiligheid van andere weggebruikers. Hij mag van geluk spreken dat de gevolgen voor [slachtoffer] niet nog ernstiger waren. Het spreekt voor zich dat niet alleen [slachtoffer] , maar ook andere omstanders enorm zijn geschrokken, wat de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.
Op de zitting van 16 november 2022 heeft [slachtoffer] ten overstaan van de rechtbank helder verwoord welke gevolgen de aanrijding voor haar heeft gehad. Na de aanrijding schoot ze gelijk in paniek en had ze veel pijn. Ook in de weken daarna heeft ze veel pijn gehad en daarnaast kreeg ze nachtmerries en paniekaanvallen. Ze vond en vindt het moeilijk om terug te denken aan het betreffende moment, omdat dit negatieve en pijnlijke emoties oproept. Haar werk kon ze een tijd lang niet goed uitvoeren en op school heeft ze een jaar achterstand opgelopen. Ook haar hobby, paardrijden, kan ze nog steeds niet uitoefenen zoals ze dat deed voor de aanrijding. Op de zitting heeft [slachtoffer] het woord gericht tot verdachte en de hoop uitgesproken dat verdachte heeft geleerd van wat er is gebeurd. De rechtbank vindt deze volwassen en sterke houding van [slachtoffer] bewonderenswaardig.
De rechtbank sluit bij het bepalen van de hoogte van de straf aan bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht.
Bij de strafbepaling wordt verder in aanmerking genomen dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
De rechtbank slaat verder acht op het reclasseringsadvies van 11 oktober 2022 dat over verdachte is opgemaakt. Het ontbreekt verdachte aan een stabiele basis op diverse leefgebieden en er is sprake van problematisch alcoholgebruik. Ten tijde van het opstellen van het reclasseringsadvies was verdachte middels een crisisplaatsing opgenomen op de afdeling dubbele diagnose van GGZ Breburg en Novadic-Kentron. Na zijn ontslag op
27 juli 2022 werd vanuit Novadic-Kentron een ambulant behandelaanbod gedaan. Verdachte heeft dit geweigerd, omdat hij een klinisch traject wilde volgen. Later gaf hij aan wel hulp te willen aanvaarden, maar tot op heden heeft dit niet geresulteerd in een lopend hulpverleningstraject. Verdachte lijkt gemotiveerd voor gedragsverandering doordat hij open staat voor behandeling, maar dan wel onder zijn voorwaarden en wensen. De kans op recidive wordt door de reclassering als hoog ingeschat. Zij adviseert oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van een aantal bijzondere voorwaarden, waaronder het volgen van een ambulante behandeling met mogelijkheid tot een kortdurende klinische opname en het volgen van de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
Verdachte heeft op zitting spijt betuigd richting [slachtoffer] . Hij is boos op zichzelf dat hij na de aanrijding niet is gestopt en haar niet heeft geholpen. Hij lijkt zich oprecht te schamen voor het feit dat hij is doorgereden. Aan de andere kant heeft verdachte niet open verklaard over zijn rijgedrag dat heeft geleid tot het verkeersongeval, terwijl het dossier aanwijzingen bevat dat sprake is van problematisch alcoholgebruik door verdachte. De rechtbank acht daarom een stevige stok achter de deur noodzakelijk.
Alles afwegende, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 150 uur en tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte opleggen een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
feit 2:Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 150 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
75 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij reclassering Novadic-Kentron op het adres Korte Raamstraat 3, 4818 CJ Breda, 076-5236300. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
* dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan diagnostisch onderzoek en zich laat behandelen door verslavingszorg Novadic-Kentron of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert zal,
na rechterlijke goedkeuring, de verdachte zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt.
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte meewerkt aan bewustwording van de levensstijl en middelenproblematiek. Hiertoe werkt verdachte binnen het reclasseringstoezicht mee aan de begeleidingsmodule Stap voor Stap.
- draagt de reclassering op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H.W.M. Sterk, voorzitter, mr. M. van de Wetering en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 30 november 2022.