ECLI:NL:RBZWB:2022:7097
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 8 september 2021 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die op 13 september 2021 werd verzonden. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van belanghebbende op de betreffende datum omstreeks 10:36 uur stilstond aan een straat in Breda, waar parkeerbelasting verschuldigd was. De heffingsambtenaar stelde dat belanghebbende geen parkeerbelasting had voldaan, terwijl belanghebbende aanvoerde dat hij had geprobeerd een laadpaal werkend te krijgen. De rechtbank oordeelde dat de parkeerbelasting direct bij aanvang van het parkeren verschuldigd is en dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij zich bezig hield met uitvoeringshandelingen om de parkeerbelasting te betalen.
De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet had voldaan aan de verplichting om parkeerbelasting te betalen voordat hij zijn auto aan de laadpaal aansloot. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen terugbetaling van het griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.