ECLI:NL:HR:2005:AU6887
Hoge Raad
- Cassatie
- L. Monné
- A.R. Leemreis
- C.A. Streefkerk
- Rechtspraak.nl
Parkeerbelasting en de rechtsgeldigheid van naheffingsaanslagen
In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende is opgelegd naar aanleiding van het parkeren op 3 mei 2001 in Amsterdam. De naheffingsaanslag bedroeg ƒ 73,50, waarvan ƒ 3,50 aan belasting en ƒ 70 aan kosten. Na bezwaar tegen de aanslag heeft de directeur van Stadstoezicht te Amsterdam de aanslag gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof. Het Hof verklaarde het beroep ongegrond, waarop de belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof aannemelijk heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag correct is opgelegd. De parkeercontroleurs hebben zich door de belanghebbende bedreigd gevoeld, waardoor zij het aanslagbiljet niet direct konden overhandigen. Dit feitelijke oordeel kan in cassatie niet worden getoetst. De Hoge Raad wijst erop dat de wetgever heeft voorzien in de mogelijkheid om een duplicaat aanslagbiljet op te maken indien het originele biljet niet is ontvangen. De Herinnering die aan de belanghebbende is gestuurd, voldoet niet aan de eisen van een aanslagbiljet, omdat de kosten niet afzonderlijk zijn vermeld. Desondanks oordeelt de Hoge Raad dat de naheffingsaanslag rechtsgeldig is opgelegd, omdat de belanghebbende op de hoogte is gesteld van de aanslag en bezwaar heeft gemaakt.
De Hoge Raad bevestigt dat de verschuldigde parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren moet worden voldaan, maar dat een korte tijd moet worden toegestaan om naar de parkeerautomaat te gaan. De klachten van de belanghebbende worden verworpen, en de Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond. De proceskosten worden niet toegewezen.