ECLI:NL:RBZWB:2022:7037

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
24 november 2022
Zaaknummer
BRE-22-2668
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure inzake waarde onroerende zaken

Op 25 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de heffingsambtenaar over de waarde van een onroerende zaak, vastgesteld krachtens de Wet waardering onroerende zaken. De heffingsambtenaar heeft op 17 mei 2022 alsnog een uitspraak op bezwaar gedaan, waar de belanghebbende zich in kon vinden, waarna hij zijn beroep heeft ingetrokken. De belanghebbende verzocht de rechtbank om de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar tegemoet is gekomen aan het beroep van de belanghebbende, wat aanleiding geeft om de proceskosten te vergoeden. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,-, conform het standpunt van de heffingsambtenaar, en heeft tevens bepaald dat de heffingsambtenaar verplicht is het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 759,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2668

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Gieben),
en

De heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats] , de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Belanghebbende is in beroep gekomen tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de heffingsambtenaar inzake de bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van het pand [adres] te [postcode] [woonplaats] met aanslagnummer [aanslagnummer] .
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 17 mei 2022 alsnog een uitspraak op bezwaar gedaan.
Belanghebbende heeft medegedeeld zich te kunnen vinden in de uitspraak en heeft het beroep ingetrokken en daarbij verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de heffingsambtenaar tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende.
De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank conform het standpunt van de heffingsambtenaar vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Belanghebbende zal zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 25 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. De werking van deze uitspraak wordt opgeschort totdat de termijn voor het instellen van verzet is verstreken of, indien verzet wordt ingesteld, op dat verzet is beslist.