ECLI:NL:RBZWB:2022:6987

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2275 en 21_2276 en 21_2277 en 21_2278
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen beslissingen op bezwaar van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met betrekking tot registratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 november 2022, worden de beroepen van [eiseres] tegen vier beslissingen op bezwaar van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid beoordeeld. De minister had de bezwaren van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet gericht waren tegen een appellabel besluit of omdat [eiseres] niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de beroepen op 28 september 2022 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de minister terecht heeft gesteld dat de Regeling en de Bekendmakingen geen besluiten zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (VOMES) niet kan worden aangemerkt als bestuursorgaan. De rechtbank oordeelt dat de bezwaren van [eiseres] tegen de Regeling en de Bekendmakingen niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de minister [eiseres] ten onrechte niet heeft gehoord voordat hij op de bezwaren besliste. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, maar draagt de minister op het betaalde griffierecht te vergoeden en veroordeelt hem in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/2275, 21/2276, 21/2277 en 21/2278

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 november 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

hierna: [eiseres]
(gemachtigde: mr. P.C. Adriaanse),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(gemachtigde: mr. J.R. Baas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van [eiseres] tegen vier beslissingen op bezwaar van 16 april 2021 van de minister (bestreden besluiten), waarbij de minister de bezwaren van [eiseres] niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de bezwaren niet gericht zijn tegen een (appellabel) besluit, danwel omdat [eiseres] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
1.1.
De minister heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [directeur] (directeur van [eiseres] ), [naam] (directielid), de gemachtigde van [eiseres] en de gemachtigde van de minister.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming en achtergrond van de bestreden besluiten

2. [eiseres] is een onderneming gericht op advisering, opleiding, examinering en uitvoering op het gebied van opsporing en vernietiging van explosieven.
In het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling waren waarborgen opgenomen voor de vakbekwaamheid van personen en bedrijven in de civiele sector die met explosieven werken, in de vorm van een systeem van getuigschriften en persoons- en bedrijfscertificaten.
Met het “Besluit van 28 november 2019 tot wijziging van het Arbeidsomstandigheden-besluit in verband met de inrichting van registers en in samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen” [1] is het systeem per
1 januari 2021 gewijzigd naar een systeem van registratie van personen in het “Register veilig werken met explosieve stoffen” (hierna: het Register). [2]
De Regeling
2.1.
Op 13 november 2020 is in de Staatscourant gepubliceerd de “Regeling van de Staatssecretaris van 3 november 2020, 2020-0000138988, tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de eisen voor (her)registratie in het Register veilig werken met explosieve stoffen en de vervanging van bijlage XI en XII door een certificatieschema inzake opsporen van ontplofbare oorlogsresten” (hierna: de Regeling). [3]
De Regeling heeft ertoe geleid dat de Arbeidsomstandighedenregeling -voor zover thans van belang- met ingang van 1 januari 2021 als volgt luidt:
Artikel 4.16, eerste lid:
Een persoon is in het bezit van een bewijs van registratie of herregistratie in het Register (…) en is geregistreerd op basis van het Registratieschema veilig werken met explosieve stoffen, zoals vastgesteld door het bestuur van de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (VOMES) op 31 augustus 2020, en door de minister is gepubliceerd in de Staatscourant van 13 november 2020, (Stcrt. 2020, 58195), op het competentieniveau (…).
De Bekendmaking publicatie Registratieschema
2.2.
Eveneens op 13 november 2020 is in de Staatscourant gepubliceerd de “Bekendmaking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 november 2020, nr. 2020-0000138632, houdende de publicatie van het Registratieschema voor het Register veilig werken met explosieve stoffen dat is vastgesteld door het bestuur van de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen” (hierna: de Bekendmaking publicatie Registratieschema). [4]
De publicatie luidt voor zover thans van belang als volgt:
“De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maakt bekend dat het registratieschema voor personen die werken met explosieve stoffen (…), door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen op 31 augustus 2020 is vastgesteld”
Het registratieschema voor personen die werken met explosieve stoffen (hierna: het Registratieschema) luidt voor zover thans van belang als volgt.
“1. Inleiding
Dit registratieschema bevat de eisen waaraan een te registreren persoon dient te voldoen om te worden geregistreerd in het Register (…)
Daar waar in dit schema wordt gesproken over de registratie-instelling wordt gedoeld op de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (VOMES). (…)
2. Definities
Begrip/afkorting
Betekenis
Examen-instelling
Stichting Examinering VOMES.
3.1
Examinering
(…) De examens worden afgenomen door de examen-instelling. (…)
3.2
Registratie
(…) Wanneer de kandidaat is geslaagd voor het examen, kan deze een verzoek indienen tot registratie in het Register bij de registratie-instelling voor het betreffende competentieniveau.”
De Bekendmaking publicatie Certificatieschema
2.3.
Verder is op 3 november 2020 in de Staatscourant gepubliceerd de “Bekendmaking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 november 2020, 2019-0000170973, houdende publicatie van het Certificatieschema voor het Opsporen van ontplofbare oorlogsresten dat is vastgesteld door de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen als bedoeld in artikel 1.5a, onderdeel c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit” (hierna: de Bekendmaking publicatie Certificatieschema). [5]
Het Besluit Aanwijzing
2.4.
Tot slot is op 4 december 2020 in de Staatscourant gepubliceerd het “Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 november 2020, nr. 2020-0000158163, houdende aanwijzing van de Stichting Veilig Omgaan met Explosieve Stoffen (…) als verwerker als bedoeld in artikel 28 van de Algemene verordening gegevensbescherming en verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan de Stichting VOMES ter uitvoering van het beheer van het Register Veilig Werken met Explosieve Stoffen” (hierna: het Besluit Aanwijzing). [6]
2.5.
De hiervoor omschreven verdere invulling van systeem van registratie van personen in het Register heeft onder meer tot gevolg dat [eiseres] geen examens meer kan afnemen die bij een positief resultaat van de examenkandidaat kunnen leiden tot registratie van die persoon in het Register.
2.6.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen de Regeling, respectievelijk de Bekendmaking publicatie Registratieschema, de Bekendmaking publicatie Certificatieschema en het Besluit Aanwijzing.
2.7.
Bij de bestreden besluiten heeft de minister de bezwaren van [eiseres] niet-ontvankelijk verklaard. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de minister afgezien van het horen van [eiseres] . Het niet-ontvankelijk verklaren van de bezwaren heeft de minister gebaseerd op het standpunt dat:
- de Regeling een algemeen verbindend voorschrift is, waartegen op grond van artikel 7:1 en artikel 8:3 van de Awb geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld;
- de Bekendmaking publicatie Registratieschema geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is en subsidiair dat, als sprake is van een besluit, de Bekendmaking publicatie Registratieschema als beleidsregel dient te worden aangemerkt, waartegen geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld;
- de Bekendmaking publicatie Certificatieschema geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb is en subsidiair dat, als sprake is van een besluit, deze bekendmaking als een algemeen verbindend voorschrift of als een beleidsregel dient te worden aangemerkt, waartegen geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld;
- het Besluit Aanwijzing weliswaar een appellabel besluit is, maar [eiseres] daarbij niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb kan worden aangemerkt.
2.8.
[eiseres] heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
2.9.
[eiseres] heeft daarnaast onder meer de Staat der Nederlanden aansprakelijk gesteld en een civiele procedure tegen onder meer de Staat aanhangig gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het geschil tussen partijen zoals dat nu ter beoordeling aan de bestuursrechter voorligt ziet in de kern op de vraag of de beoordeling van het inhoudelijke geschil tussen partijen kan worden voorgelegd aan de bestuursrechter, of alleen aan de civiele rechter.
3.1.
[eiseres] heeft aangevoerd dat de Regeling, de Bekendmakingen en het Besluit Aanwijzing in onderlinge samenhang bezien ertoe hebben geleid dat de Stichting VOMES en de Stichting Examinering VOMES onder verantwoordelijkheid van de minister zijn aangewezen als registratie-instelling, respectievelijk exameninstelling. Deze stichtingen hebben hierdoor ten koste van andere spelers in de markt een monopoliepositie verworven. Dat raakt aan het bestuursrechtelijke leerstuk van verdeling van schaarse rechten en zou daarom bestuursrechtelijk aangevochten moeten kunnen worden, ongeacht de vorm waarin de aanwijzingen gestalte hebben gekregen, aldus [eiseres] .
3.2.
De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet. Alleen tegen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. [7] Bovendien kan niet tegen ieder besluit bezwaar en beroep worden ingesteld. In artikel 8:3 van de Awb zijn categorieën van besluiten van die mogelijkheid uitgesloten. Dit geldt onder meer voor besluiten inhoudende een algemeen verbindend voorschrift of een beleidsregel. [8]
Bekendmaking publicatie Registratieschema resp. Certificatieschema
3.3.
Ten aanzien van de Bekendmaking publicatie Registratieschema en de Bekendmaking publicatie Certificatieschema heeft de minister zich primair op het standpunt gesteld dat dat geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb zijn. Het Registratieschema en het Certificatieschema zijn vastgesteld door de Stichting VOMES en vormen gedragsregels van en voor de sector. De staatssecretaris heeft het Registratieschema en het Certificatieschema weliswaar gepubliceerd, maar publicatie dient slechts ter bevordering van de algemene bekendheid, aldus de minister.
3.4.
[eiseres] heeft gesteld dat niet de stichting VOMES, maar de minister verantwoordelijk is voor en bevoegd is om de eisen zoals opgenomen in het Registratieschema en het Certificatieschema vast te stellen. Ter onderbouwing daarvan heeft [eiseres] gewezen op de Nota van Toelichting bij het Besluit van 28 november 2019 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de inrichting van registers en in samenhang daarmee het vaststellen van eisen aan de professionele uitoefening voor diverse beroepen [9] en de Nota van Toelichting bij het Besluit van 6 december 2017 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in verband met de aanpassing van de eisen voor aanwijzing van certificerende instellingen en artikel 1.5j, derde lid, van het Arbobesluit [10] . Met de stelling dat het Registratieschema gedragsregels van en voor de sector behelst, heeft de minister die verantwoordelijkheid en bevoegdheid miskend.
3.5.
De stelling van [eiseres] , inhoudende dat de minister verantwoordelijk is voor en bevoegd is om de eisen in het Registratieschema en het Certificatieschema vast te stellen, laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat het Registratieschema en het Certificatieschema op zichzelf bezien zijn vastgesteld door de Stichting VOMES. De staatssecretaris heeft weliswaar de Bekendmaking publicatie Registratieschema en Certificatieschema gepubliceerd, maar dat maakt niet dat het Registratieschema en het Certificatieschema (ook) door hem zijn vastgesteld. In zoverre is er dan ook geen sprake van een door de staatssecretaris als bestuursorgaan genomen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
3.6.
Stichting VOMES op haar beurt kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een bestuursorgaan. Stichting VOMES is geen orgaan van een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld. [11] Er is evenmin sprake van een college met enig openbaar gezag bekleed. [12] Daarbij overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak een college met openbaar gezag is bekleed, wanneer aan dat college bij wettelijk voorschrift de bevoegdheid is toegekend om eenzijdig de rechtspositie van andere rechtssubjecten te bepalen. [13] Een dergelijke wettelijk voorschrift ontbreekt in dit geval. Als het wettelijk voorschrift ontbreekt, is een orgaan van een privaatrechtelijke rechtspersoon in beginsel geen bestuursorgaan. Een uitzondering hierop kan zich voordoen bij organen van privaatrechtelijke rechtspersonen die geldelijke uitkeringen of op geld waardeerbare voorzieningen aan derden verstrekken [14] , maar daarvan is hier geen sprake. Omdat Stichting VOMES niet kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan, kan de vaststelling van het Registratieschema en het Certificatieschema door Stichting VOMES niet worden aangemerkt als een besluit. Van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid van de Awb kan immers pas sprake zijn bij een beslissing van een bestuursorgaan.
3.7.
De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat de Bekendmaking publicatie Registratieschema en de Bekendmaking publicatie Certificatieschema geen besluiten in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb vormen. Er stond daartegen dan ook geen bezwaar open.
De Regeling
3.8.
De minister heeft het bezwaar van [eiseres] tegen de Regeling niet-ontvankelijk
verklaard, omdat de Regeling volgens de minister moet worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift.
3.9.
[eiseres] heeft erop gewezen dat de Regeling in artikel 4.16 een statische verwijzing bevat naar het Registratieschema. Het volledige Registratieschema is daarmee wettelijk verbindend geworden. In het Registratieschema zijn de Stichting VOMES, respectievelijk de Stichting Examinering VOMES aangewezen als registratie-instelling, respectievelijk exameninstelling. Dergelijke aanwijzingen vormen wel degelijk appellabele beschikkingen. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft [eiseres] gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 1999 [15] . Volgens [eiseres] heeft de minister haar bezwaar tegen de Regeling in zoverre dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3.10.
In artikel 4.16, eerste lid, wordt (samengevat) een aantal werkzaamheden op het gebied van werken met explosieve stoffen en het opsporen van ontplofbare oorlogsresten onderscheiden en wordt aangegeven op welk competentieniveau iemand die werkzaamheden op een bepaald niveau verricht, in het bezit moet zijn van een bewijs van registratie in het Register en geregistreerd moet zijn op basis van het Registratieschema. Dat er in de Regeling een statische verwijzing is opgenomen naar het Registratieschema en in dat Registratieschema sprake is van een aanwijzing door Stichting VOMES van de Stichting Examinering VOMES als exameninstelling en de Stichting VOMES als registratie-instelling betekent niet dat artikel 4.16 van de Regeling daarmee de aanwijzing van de Stichting Examinering VOMES als exameninstelling of de Stichting VOMES als registratie-instelling behelst. De statische verwijzing strekt naar het oordeel van de rechtbank niet verder dan dat er overeenkomstig het Registratieschema moet worden geregistreerd, zonder dat de minister de registratie-eisen, waaronder de eis dat examens door de Stichting Examinering VOMES worden afgenomen, daarmee tot de zijne heeft gemaakt. De zaak die nu ter beoordeling voorligt verschilt daarin van die zaak waarop de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 1999 zag. In die zaak had de minister in de Regeling bemanning en diplomering zeilvaart van 8 oktober 1993 (Stcrt. 1993, 196), vastgesteld aan welke bekwaamheidseisen moest zijn voldaan voor het vervullen van functies aan boord van zeilschepen én had de minister daarbij in de regeling de [naam] aangewezen om de examens ter verkrijging van de diploma's af te nemen.
3.11.
Het competentieniveau waarop iemand die werkzaamheden op een bepaald niveau verricht moet zijn geregistreerd vormt een algemene en abstracte regel, die zich zonder nadere normering voor herhaalde concrete toepassing leent. Er is bovendien sprake van naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende regel, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. De rechtbank is dan ook met de minister van oordeel dat artikel 4.16 van de Regeling een algemeen verbindende voorschrift vormt waartegen geen bezwaar en beroep open staat.
3.12.
Gelet op het voorgaande heeft de minister het bezwaar van [eiseres] tegen de Regeling terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het Besluit Aanwijzing
3.13.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het Besluit Aanwijzing weliswaar een besluit is in de zin van de Awb, maar dat het bezwaar van [eiseres] desondanks niet-ontvankelijk is, omdat [eiseres] niet als belanghebbende daarbij kan worden aangemerkt. [eiseres] stelt dat haar belang is gelegen in het feit dat zij als exameninstelling ook examens wil kunnen afnemen. Dat concurrentiebelang is echter niet rechtstreeks bij het Besluit Aanwijzing betrokken, omdat er in het Besluit Aanwijzing geen sprake is van een aanwijzen van een exameninstelling.
3.14.
In beroep heeft [eiseres] aangevoerd dat haar belang niet alleen gelegen is in het feit dat zij als exameninstelling examens wil kunnen afnemen, maar ook in het feit dat geïnteresseerde partijen, waaronder [eiseres] , niet de gelegenheid hebben gekregen om op gelijke voet mee te dingen naar de schaarse rechten die aan Stichting VOMES en Stichting Examinering VOMES zijn toebedeeld. In het Besluit Aanwijzing is de Stichting VOMES ten onrechte zonder enige vorm van mededinging aangewezen als verwerker in de zin van artikel 26 van de AVG en is aan haar mandaat, volmacht en machtiging verleend ter uitvoering van het beheer van het Register. Dit is een inbreuk op de vrijheid van ondernemerschap van artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
3.15.
Voor zover [eiseres] heeft gesteld dat zij belanghebbende is bij het Besluit Aanwijzing, omdat het Besluit haar rechtstreeks raakt in haar positie als concurrerende exameninstelling, volgt de rechtbank [eiseres] daarin niet, aangezien het Besluit Aanwijzing niet ziet op de aanwijzing van een exameninstelling.
3.16.
De rechtbank volgt [eiseres] evenmin in haar betoog dat zij belanghebbende is omdat het Besluit Aanwijzing haar raakt in een fundamenteel recht. Hoewel er sprake kan zijn van een zelfstandig, eigen belang bij een besluit, als de reële mogelijkheid bestaat dat de betrokkene als gevolg van het besluit zal worden geschaad in een aan een fundamenteel recht ontleend belang [16] , is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van die
reëlemogelijkheid. Gesteld, noch gebleken is dat [eiseres] in het verleden getracht heeft of thans concrete plannen heeft om mandaat, volmacht of machtiging voor beheer van het of “een” Register verleend te krijgen en om in het verlengde daarvan door de minister te worden aangemerkt als gegevensverwerker in de zin van de AVG.
3.17.
De minister heeft het bezwaar van [eiseres] terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat [eiseres] niet als belanghebbende bij het Besluit Aanwijzing kan worden aangemerkt.
Horen in bezwaar
3.18.
Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, het belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Artikel 7:3, eerste lid, aanhef en onder a van de Awb bepaalt dat van het horen van een belanghebbende kan worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is.
3.19.
De minister heeft van het horen van [eiseres] afgezien, omdat de bezwaren van [eiseres] volgens hem kennelijk niet-ontvankelijk waren.
3.20.
Volgens [eiseres] heeft de minister zich ten onrechte op dat standpunt gesteld, omdat er geen sprake was van een situatie waarin er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk was over de niet-ontvankelijkheid van de bezwaren.
3.21.
Deze grond slaagt. De bezwaren waren gericht tegen vier beslissingen, die bovendien onderling samenhang vertonen. Juist vanwege de onderlinge samenhang tussen de beslissingen was zeer wel discussie mogelijk over de vraag of de beslissingen als (appellabele) besluiten moesten worden gekwalificeerd. Dat daarover discussie mogelijk was blijkt ook uit het feit dat de minister in zijn beslissingen op bezwaar meerdere, alternatieve argumenten ten grondslag heeft gelegd aan het standpunt dat geen sprake was van (appellabele) besluiten. De minister had [eiseres] dan ook in de gelegenheid moeten stellen te worden gehoord. De minister heeft daarvan ten onrechte afgezien.
3.22.
De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. De rechtbank overweegt daarbij dat eiseres niet in haar belangen is geschaad, aangezien eiseres bij de behandeling van haar beroepen in de gelegenheid is geweest haar standpunten (verder) toe te lichten.

Conclusie

4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepen ongegrond zijn.
4.1.
Omdat de rechtbank toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, moet de minister aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht van € 1.440,00 (4 x € 360,00) vergoeden.
4.2.
Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister wegens de toepassing van artikel 6:22 van de Awb in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De minister wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden.
De beroepen zijn op dezelfde zitting van de rechtbank behandeld en rechtsbijstand is in de vier zaken verleend door dezelfde gemachtigde. De door hem verrichte werkzaamheden konden voor elk van de zaken nagenoeg identiek zijn. De beroepschriften zijn identiek. De rechtbank merkt de zaken voor de vaststelling van de proceskostenvergoeding daarom aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb.
De minister wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank voor de vier zaken samen vast op € 2.277,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1,5 omdat er vier samenhangende zaken zijn). Dit komt neer op € 569,25 per beroepszaak.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van in totaal € 1.440,00 aan [eiseres] te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van in totaal
€ 2.277,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. L.P. Hertsig en
mr. R.A. Karsten-Badal, leden, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier, op
22 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Stcr. 2019, nr. 417
2.Artikel 4.8 en 4.10 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, gelezen in samenhang met artikel 1.5j, eerste lid aanhef en onder van d van het Arbeidsomstandighedenbesluit
3.Stcr. 2020, 58183
4.Stcr. 2020, 58195
5.Stcr. 2020, 58198
6.Stcr. 2020, 63202
7.Artikel 8:1 van de Awb gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb
8.Artikel 8:3, eerste lid, aanhef en onder a van de Awb.
9.Stcr. 2019, 417
10.Stbl. 2017, 487
11.Artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a van de Awb
12.Artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b van de Awb
13.AbRS 23 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3070
14.AbRS 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3379
16.AG Widdershoven, 7 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3474