ECLI:NL:RBZWB:2022:698

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_112
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering lening op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor opleidingskosten, autokosten en deurwaarderskosten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland. De eiser had een lening aangevraagd op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor bedrijfskapitaal, maar het college had deze lening slechts gedeeltelijk goedgekeurd. De eiser had een lening van € 10.157,- aangevraagd, maar het college had slechts € 2.020,45 verstrekt, omdat de eiser niet kon aantonen dat hij voor de overige kosten, zoals opleidingskosten en autokosten, lopende verplichtingen had. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser tegen het primaire besluit ongegrond, waarna de eiser beroep instelde bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 20 januari 2022 was de eiser niet aanwezig, maar het college was vertegenwoordigd. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de aanvraag van de lening bij de eiser lag en dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor de kosten die hij claimde. De rechtbank concludeerde dat het college op goede gronden had geweigerd om de lening voor de opleidingskosten, autokosten en een deel van de deurwaarderskosten toe te kennen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er werden geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/112 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland(het college), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 10 juni 2020 (het primaire besluit) heeft het college aan eiser een lening voor bedrijfskapitaal op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) toegekend.
In het besluit van 3 december 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 20 januari 2022. Hierbij was namens het college [naam vertegenwoordiger] aanwezig. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser heeft op 8 april 2020 bij het college op grond van de Tozo een lening aangevraagd voor bedrijfskapitaal voor een bedrag van € 10.157,-. Het gaat in de aanvraag om onder meer de kosten van een opleiding MVK, onderhoud van een auto en afbetaling deurwaarders.
Met het primaire besluit heeft het college aan eiser een lening verstrekt van € 2.020,45. Het college stelt dat eiser maar tot dat bedrag kan aantonen dat er over de periode maart tot en met mei 2020 lopende zakelijke kosten zijn.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het college heeft bij de vaststelling van de hoogte van de lening voor bedrijfskapitaal de opleidingskosten, kosten van schade en reparatie van de auto en deurwaarderskosten (voor zover deze laatste kosten meer dan € 300,- bedragen), niet meegenomen. Het college stelt dat de opleidingskosten dateren van september 2019 en eiser heeft niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met het opleidingsinstituut overeen is gekomen dat hij deze pas in maart of april 2020 hoefde te betalen. Daarmee is geen sprake van een lopende verplichting, zoals bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Tozo. Dit geldt ook voor de kosten van schade en reparatie aan de auto. Deze kosten dateren reeds van 9 februari 2019 respectievelijk betreffen toekomstige kosten. Met betrekking tot de deurwaarderskosten stelt het college dat niet aannemelijk is dat het om een bedrag van € 900,- gaat. Daarnaast zijn deze kosten geen voor het bedrijf noodzakelijke vaste kosten maar worden deze aangemerkt als crediteur. Daarvoor is een lening voor bedrijfskapitaal niet bedoeld.
2.
Beroepsgronden
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de opleidingskosten en reparatiekosten aan de auto tot de lopende zakelijke kosten over maart tot en met april 2020 behoren en daarvoor een lening verstrekt had moeten worden. Eiser heeft met het opleidingsinstituut afspraken gemaakt over het betalen van de opleiding. Hij hoefde deze kosten pas in maart 2020 te betalen, omdat het in de winterperiode altijd heel rustig is in de branche waarin hij werkzaam is. De deurwaarderskosten zijn slechts eenmalig berekend, terwijl deze maandelijks terugkeren. Eiser stelt dan ook dat deze kosten van €300,- drie keer betrokken hadden moeten worden bij de vaststelling van de lening, en niet slechts eenmalig.
3.
Juridisch kader
Het toepasselijke juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Oordeel van de rechtbank
De aan eiser wel verstrekte lening ter hoogte van € 2.020,45 is niet in geschil. Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het college op goede gronden heeft geweigerd aan eiser op grond van de Tozo daarnaast een lening voor opleidingskosten en autokosten, en een lening van € 900,- (in plaats van € 300,-) voor deurwaarderskosten te verstrekken.
De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast bij een aanvraag om een lening voor bedrijfskapitaal op grond van de Tozo in beginsel op de aanvrager rust. Gelet op de Nota van Toelichting bij de Tozo dient de aanvrager aannemelijk te maken dat hij een liquiditeitsprobleem heeft en dat hij als gevolg van de coronacrisis over onvoldoende direct beschikbare geldmiddelen beschikt om aan zijn financiële verplichtingen verbonden aan zijn bedrijf te kunnen voldoen. Naar het oordeel van de rechtbank moet het dan gaan om lopende financiële verplichtingen. De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 december 2021 [1] .
Nog daargelaten de vraag of, en zo ja, welk deel van de liquiditeitsproblemen van eiser aan de coronacrisis te wijten is en welke toets daarbij dient te worden gehanteerd, heeft het college eiser op goede gronden geen lening voor opleidingskosten, autokosten en deurwaarderskosten (voor zover deze kosten meer dan € 300,- bedragen), toegekend.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Opleidingskosten
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij met het opleidingsinstituut overeen is gekomen dat hij de opleidingskosten, die reeds van september 2019 dateren, pas in maart of april 2020 hoefde te betalen. Hij heeft geen stukken van het opleidingsinstituut, noch andere stukken overgelegd die zijn stelling onderbouwen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat er ten tijde van zijn Tozo-aanvraag sprake was van een lopende financiële verplichting tot het betalen van deze opleidingskosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aan eiser geen lening voor deze kosten hoeven verstrekken.
Autokosten
Dit geldt ook voor de autokosten. Ook ten aanzien daarvan heeft eiser niet, onderbouwd met stukken, aannemelijk gemaakt dat hij met de garage de afspraak heeft gemaakt dat hij de kosten aan zijn auto, die van 9 februari 2019 dateren, later mocht betalen en dat de verplichting tot betaling daarvan ten tijde van zijn aanvraag bestond. Daarbij overweegt de rechtbank dat eiser blijkens het dossier heeft gesteld dat hij deze kosten slechts ter toelichting en onderbouwing van zijn toekomstige (geschatte) autokosten heeft opgevoerd. De door eiser opgevoerde toekomstige autokosten kunnen niet worden aangemerkt als een lopende financiële verplichting. Om die reden kan daarvoor geen beroep op de Tozo worden gedaan. De rechtbank komt tot de slotsom dat het college ook voor de autokosten geen lening op grond van de Tozo heeft hoeven verstrekken.
Deurwaarderskosten
De rechtbank leidt uit het dossier af dat eiser wel stukken met betrekking tot de deurwaarderskosten heeft overgelegd. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat het daarbij gaat om een bedrag van in totaal € 900,-. Uit de overgelegde stukken blijkt slechts van een bedrag van € 300,- aan deurwaarderskosten. Niet blijkt dat deze kosten zich maandelijks hebben voorgedaan in de periode in geding. Nu niet aannemelijk is gemaakt dat er sprake is van een lopende financiële verplichting tot een bedrag van € 900,-, heeft het college terecht de lening voor deurwaarderskosten beperkt tot een bedrag van € 300,-.
5.
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van het college tot weigering van een lening op grond van de Tozo voor opleidingskosten, autokosten en deurwaarderkosten (boven het verstrekte bedrag van € 300,-), standhoudt.
Het beroep is ongegrond.
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 10 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: Juridisch kader

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Tozo kan algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van de Tozo kan bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal worden verleend aan de zelfstandige die schriftelijk verklaart en aannemelijk maakt dat hij als gevolg van de crisis in verband met COVID-19 over onvoldoende direct beschikbare geldmiddelen beschikt om aan de financiële verplichtingen verbonden aan diens bedrijf of zelfstandig beroep te kunnen voldoen.
Op grond van artikel 12 van de Tozo wordt door de aanvrager in de verklaring van bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting;
b. dat hij als gevolg van de crisis in verband met COVID-19 over onvoldoende direct beschikbare geldmiddelen beschikt om aan financiële verplichtingen verbonden aan diens bedrijf of zelfstandig beroep te kunnen voldoen, voorzien van een toelichting; en
c. dat de omvang van de aangevraagde bijstand niet zal leiden tot een overschrijding van het de-minimisplafond, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de algemene de- minimisverordening.
In de Nota van Toelichting bij de Tozo (Stb. 2020, 118) is onder meer bepaald dat de zelfstandige die als gevolg van de coronacrisis wordt geconfronteerd met een liquiditeitsprobleem, een beroep kan doen op bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Een liquiditeitsprobleem is aan de orde als de zelfstandige over onvoldoende geldmiddelen beschikt om aan de financiële verplichtingen verbonden aan diens bedrijf of zelfstandig beroep te voldoen. Om in aanmerking te komen voor bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal moet de zelfstandige hebben verklaard en aannemelijk gemaakt dat hij een liquiditeitsprobleem heeft. Het gaat om een schriftelijke verklaring. In deze verklaring geeft de zelfstandige aan waaruit het liquiditeitsprobleem bestaat en licht dat toe; welke financiële verplichtingen zijn er nu, welke middelen zijn er nog wel beschikbaar om daaraan te voldoen en welke invloed heeft de crisis hierop gehad. De bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een rentedragende lening, die altijd volledig moet worden terugbetaald. De hoogte ervan is afhankelijk van de noodzakelijke kredietbehoefte.

Voetnoten