ECLI:NL:RBZWB:2022:697

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10308
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die beroep had ingesteld tegen een besluit van het UWV, dat zijn Ziektewet-uitkering per 25 oktober 2020 had beëindigd. Eiser, die al sinds 26 november 2018 arbeidsongeschikt was, had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar het UWV concludeerde na een medische beoordeling dat hij niet meer voldeed aan de voorwaarden voor deze uitkering. Eiser betwistte de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door het UWV was uitgevoerd, en stelde dat hij meer beperkingen had dan door de artsen van het UWV was aangenomen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek niet aan de eisen van zorgvuldigheid voldeed, omdat de verzekeringsarts b&b geen fysiek contact met eiser had gehad en geen adequate beoordeling had uitgevoerd naar de juiste datum in geding. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het UWV werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10308 ZW

uitspraak van 10 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. S. Cakal,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 18 november 2020 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. S. Barto.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als assemblage medewerker bij [naam bedrijf] (ex-werkgever), een eigenrisicodrager. Voor dat werk is hij op 26 november 2018 uitgevallen vanwege klachten aan voeten, rug en benen.
Aan eiser is ziekengeld betaald.
Bij besluit van 25 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering met ingang van 26 december 2019 beëindigd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het UWV beëindigt de ZW-uitkering van eiser met ingang van 25 oktober 2020. Het UWV heeft dit besluit gebaseerd op de conclusies van arts [naam arts] van 30 september 2019, van verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) [naam verzekeringsarts 1] van 30 juli 2020, van arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige 1] van 24 oktober 2019 en arbeidsdeskundige b&b [naam arbeidsdeskundige 2] van
23 september 2020. Vanwege de bevindingen van de verzekeringsarts b&b heeft de arbeidsdeskundige b&b andere functies geselecteerd dan eerder door de primaire arbeidsdeskundige. Dit heeft geleid tot een andere beëindigingsdatum van eisers ZW-uitkering.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per 25 oktober 2020.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is – zoals reeds aangegeven – gebaseerd op rapportages van arts [naam arts] , getoetst en akkoord bevonden door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts 2] , en van verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts 1] .
5.1
De arts heeft eiser gezien op het spreekuur, hem psychisch onderzocht en dossieronderzoek verricht. De arts heeft geen uitgebreid lichamelijk onderzoek verricht omdat dat bij het ontbreken van specifieke klachten geen toegevoegde waarde heeft. De arts rapporteert dat er bij eiser sprake is van klachten van voet, been en rug vanwege platvoeten. Ondanks adequaat schoeisel houdt eiser deze klachten. De arts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van
30 september 2019.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gesproken tijdens een telefonische hoorzitting en dossieronderzoek verricht. Verder heeft de verzekeringsarts b&b informatie van eisers huisarts in zijn onderzoek betrokken. De verzekeringsarts b&b rapporteert aanleiding te zien af te wijken van de conclusies van de primaire arts. De huisarts noemt depressie/depressieve klachten. De medicatie die eiser slikt sluit aan bij deze diagnose. De verzekeringsarts b&b ziet dan ook aanleiding om in verband met de psychische klachten (die licht tot matig zijn) beperkingen aan te nemen. Hij ziet geen aanleiding om eiser meer te beperken op de items staan en staan tijdens het werk. De verzekeringsarts b&b heeft op 30 juli 2020 een gewijzigde FML vastgesteld.
5.2
Medische beroepsgronden
Eiser heeft aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat hij in de primaire fase is gezien door een arts, geen verzekeringsarts, en in bezwaar alleen een telefonische hoorzitting met een verzekeringsarts b&b heeft plaatsgevonden.
Eiser heeft verder gesteld dat hij meer beperkt is dan door de (verzekerings)artsen van het UWV is aangenomen. Hij heeft meer beperkingen in persoonlijk, sociaal en lichamelijk functioneren. Dit wordt bevestigd door de informatie van psycholoog [naam psycholoog] en de huisarts, waarin de psychische klachten en klachten aan rug, voet en been zijn vermeld. Eiser heeft platvoeten waardoor hij niet te lang kan staan. Hij kan niet een half uur aaneengesloten staan en niet ongeveer 4 uur per dag en staan dient te worden afgewisseld met zitten. Verder is eiser beperkt voor rugbelastende activiteiten en, vanwege luchtwegklachten, op energetisch gebied.
Tot slot heeft eiser gesteld dat de verzekeringsarts b&b ten onrechte door hem opgevraagde medische informatie van behandelend psycholoog [naam psycholoog] niet heeft afgewacht. Gelet op eisers stelling dat hij (psychisch) meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen aangenomen, had dat wel op de weg van de verzekeringsarts b&b gelegen. Ook om die reden is het medisch onderzoek niet zorgvuldig geweest.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser informatie overgelegd van Salude Medisch Advies van 3 mei 2021.
5.3
Oordeel van de rechtbank
Eiser is in de primaire fase gezien en onder meer psychisch onderzocht door een arts van het UWV. Deze arts is echter geen geregistreerde verzekeringsarts. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is dit toelaatbaar mits in de bezwaarfase een volwaardig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden door de verzekeringsarts b&b. Dit onderzoek dient – als de medische grondslag van het primaire besluit wordt betwist – meer te omvatten dan dossieronderzoek. Betrokkene dient tijdens een spreekuurcontact te worden onderzocht en er moet dus feitelijk sprake zijn van contact met deze verzekeringsarts, tenzij deze verzekeringsarts gemotiveerd onderbouwt waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [1]
Blijkens zijn rapport heeft de verzekeringsarts b&b geen fysiek contact met eiser gehad. Hij heeft eiser niet onderzocht tijdens een spreekuur, maar volstaan met dossieronderzoek en een telefonische hoorzitting. De verzekeringsarts b&b heeft niet gemotiveerd waarom een spreekuurcontact, gezien de aard van eisers klachten en de medische informatie, geen toegevoegde waarde heeft. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het medisch onderzoek dan ook niet aan de eisen van zorgvuldigheid.
Daarnaast is het medisch onderzoek niet verricht naar de juiste datum in geding. Eisers ZW-uitkering is in eerste instantie met ingang van 26 december 2019 beëindigd. In het bestreden besluit is de datum van beëindiging echter gewijzigd naar 25 oktober 2020. Dit betekent dat de datum in geding in deze procedure 25 oktober 2020 is. De primaire arts en de verzekeringsarts b&b hebben echter naar die datum geen onderzoek verricht. De primaire arts heeft eisers toestand beoordeeld naar de toetsdatum 25 november 2019 en de FML van de verzekeringsarts b&b is geldig vanaf 30 september 2019. Ook om deze reden kan het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank geen standhouden.
Tot slot is niet gebleken dat de verzekeringsarts b&b medische informatie van psycholoog [naam psycholoog] in zijn onderzoek heeft betrokken. De verzekeringsarts b&b heeft die informatie opgevraagd, maar daarover alleen gesteld dat door psycholoog [naam psycholoog] niet is gereageerd op zijn verzoek om informatie. Op 29 juli 2020 heeft het UWV echter informatie van [naam psycholoog] ontvangen. Niet is gebleken dat de verzekeringsarts b&b deze informatie heeft beoordeeld en betrokken in zijn onderzoek. Ter zitting is namens het UWV gesteld dat de informatie van [naam psycholoog] is voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b maar dat van hem nog geen reactie is ontvangen. Dit maakt het medisch onderzoek evenmin zorgvuldig.
6.
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Reeds om die reden houdt het bestreden besluit geen stand.
Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien, omdat zij daarvoor onvoldoende gegevens heeft. De uitkomst van deze zaak is namelijk afhankelijk van nog te verrichten onderzoek door de verzekeringsarts b&b tijdens een fysiek spreekuurcontact. Om die reden zal de rechtbank ook geen bestuurlijke lus toepassen.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- , en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 17 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491