ECLI:NL:RBZWB:2022:6964

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
02-284342-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid dagvaarding en vrijspraak voor medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit, bewezenverklaring van medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdachte op 24 november 2022 vrijgesproken van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voor feit 3, witwassen, nietig was omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte was betrokken bij het huren van woningen die gebruikt werden voor hennepteelt, maar er was onvoldoende bewijs voor opzet op het gronddelict. De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften. De verdachte had valse documenten verstrekt om woningen te huren, wat leidde tot een taakstraf van 60 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een first-offender was en na de feiten niet meer in aanraking was gekomen met de politie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/284342-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats] ,
adres [woonadres] ,
raadsman mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Tevens zijn ter zitting de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. Op 24 november 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen zes medeverdachten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt – kort en feitelijk weergegeven – verdacht van de volgende feiten:
  • feit 1: medeplichtigheid aan hennepteelt in drie verschillende woningen;
  • feit 2: medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit in drie verschillende woningen;
  • feit 3: medeplegen van witwassen;
  • feit 4: medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als preliminair verweer aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging op dit punt te weinig specifiek is en daarom niet kan dienen als grondslag voor de terechtzitting. Uit de tenlastelegging en uit het dossier blijkt niet om welke geldbedragen het gaat en wie de medeverdachten zouden zijn, waardoor het voor verdachte onvoldoende duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 3 voldoende concreet is geformuleerd en daarom geldig is. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte meerdere huurbetalingen voor de woningen heeft overgemaakt. Hiervoor heeft verdachte telkens contante geldbedragen op zijn rekening gestort, geld dat van misdrijf afkomstig is. De tenlastelegging had volgens de officier van justitie inderdaad iets concreter gemogen, maar dat doet niet af aan het feit dat ook met deze tenlastelegging voor verdachte voldoende duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt ten aanzien van feit 3 vast dat in de tenlastelegging staat geformuleerd dat er grote hoeveelheden geld zijn witgewassen. Het geldbedrag wordt niet nader gespecificeerd. Uit het omvangrijke dossier valt ook niet af te leiden op welke geldbedragen wordt gedoeld. Door deze algemene bewoordingen is het voor verdachte onduidelijk waartegen hij zich moet verdedigen, waardoor de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten uit artikel 261 Wetboek van Strafvordering. De dagvaarding zal ten aanzien van feit 3 nietig worden verklaard. Deze beslissing is ter zitting genomen, waarna het onderzoek ter terechtzitting is voortgezet.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 4.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1, feit 2 en feit 4 wettig en overtuigend bewezen gelet op de belastende verklaringen die [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd. Verdachte heeft verklaard dat hij de huurcontracten voor de woningen heeft getekend, maar dat hij niet wist dat de panden gebruikt zouden gaan worden als hennepkwekerij. Ook heeft verdachte huurbetalingen overgemaakt. Verdachte heeft geen kritische vragen gesteld en ook geen nader onderzoek verricht. Door dit na te laten heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de door hem gehuurde panden zouden worden gebruikt voor illegale doeleinden. Verdachte dient hierdoor ook verantwoordelijk te worden gehouden voor de diefstal van elektriciteit. Ook heeft verdachte aan de woningcorporatie stukken overgelegd waarvan hij wist of had moeten vermoeden dat die stukken waren vervalst.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte hiervoor dient te worden vrijgesproken omdat het (voorwaardelijke) opzet op het gronddelict, de hennepteelt, ontbreekt en dat is een vereiste om tot de kwalificatie van medeplichtigheid te kunnen komen. De raadsman verwijst in dat kader naar een uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:226). Dat geldt eveneens voor feit 2, de medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit. Er is geen bewijs dat verdachte hier iets mee te maken heeft gehad. Hij heeft enkel panden ter beschikking gesteld en de behulpzaamheid heeft er niet uit bestaan dat hij handelingen heeft verricht aan de elektriciteitsmeters. Deze handeling is ook niet aan hem ten laste gelegd. Ook voor feit 2 dient verdachte te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting vast dat er op
17 augustus 2016 een in werking zijnde hennepkwekerij is aangetroffen in een woning aan de [adres 1] in Brielle. Op 23 augustus 2016 wordt binnengetreden in een woning aan de [adres 2] in Oosterhout. Ook hier wordt een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Op 7 september 2016 wordt nog een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen in een woning aan de [adres 3] in Etten-Leur. Verdachte is aan te merken als huurder van deze woningen aangezien hij op respectievelijk 29 juni 2016, 9 november 2015 en 1 oktober 2015 de huurcontracten hiervoor heeft getekend. Voor het huren van deze woningen zijn aan de verhuurder valse documenten verstrekt, namelijk een werkgeversverklaring, salarisspecificaties, afschriften van een betaalrekening en een jaaropgave. In de door verdachte gehuurde woningen werd door middel van illegale aftakkingen of een illegale aansluiting elektriciteit weggenomen. Uit het dossier is gebleken dat bij de hennepkwekerijen een criminele organisatie betrokken was. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de daadwerkelijke exploitatie van de hennepkwekerijen.
Verklaringen
Verdachte heeft verklaard dat hij werd benaderd door twee mannen, waaronder [medeverdachte 1] . Zij waren op zoek naar mensen die huurcontracten op hun naam wilden zetten. Verdachte ontving hiervoor een vergoeding van € 1.000,00 per maand per woning. Verdachte wist dat er valse stukken waren opgemaakt die nodig waren om de woningen te kunnen huren. Verdachte heeft verklaard dat hij een vals document heeft getekend waarop stond dat hij een inkomen had en hij moest bij de verhurende instantie verklaren dat hij een baan had bij het bedrijf [naam bedrijf] . Ook heeft verdachte meerdere huurbetalingen verricht. Zodra verdachte het huurcontract had getekend, overhandigde hij de sleutels. Verdachte heeft verklaard dat hij geen wetenschap had van het feit dat de woningen zouden worden gebruikt als hennepkwekerij. [medeverdachte 1] heeft daarentegen bij de politie verklaard dat verdachte wel degelijk wist dat er hennep geteeld zou gaan worden in de door verdachte gehuurde woningen.
Medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit (feit 1 en feit 2)
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelingen medeplichtig is geweest aan het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit in bovengenoemde woningen. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet was gericht op het leveren van een bijdrage (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen en/of het behulpzaam zijn), maar ook op het strafbare feit zelf, in dit geval de teelt van hennep en de diefstal van elektriciteit. Voorwaardelijk opzet is hiervoor ook voldoende.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte door het huren van de woningen en het afgeven van de sleutels, een bijdrage heeft geleverd aan de teelt van hennep. Die bijdrage zelf is opzettelijk geleverd. De beantwoording van de vraag of verdachte daarnaast ook opzet heeft gehad op de hennepteelt, is onder meer afhankelijk van de vraag of de rechtbank de belastende verklaring van [medeverdachte 1] , dat verdachte wel wetenschap heeft gehad van de hennepkwekerijen, geloofwaardig acht.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie meerdere verklaringen afgelegd. Uit deze verklaringen blijkt dat [medeverdachte 1] over het algemeen tegenstrijdig en niet consequent heeft verklaard over zijn eigen rol in het geheel. Zo heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij juist degene is geweest die is benaderd door [medeverdachte 2] om te helpen bij het huren van woningen voor het telen van hennep. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij dit in eerste instantie niet zag zitten, maar dat hij vervolgens toch is overgehaald door [medeverdachte 2] . Hier komt [medeverdachte 1] later op terug en ook uit de rest van het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] juist degene is geweest die verdachte en de medeverdachten heeft benaderd voor het afsluiten van de huurcontracten en het doen van betalingen voor de woningen. Ook heeft [medeverdachte 1] wisselend en, naar het oordeel van de rechtbank, ongeloofwaardig verklaard over de vergoeding die hij zelf en verdachte en de medeverdachten ontvingen voor de handelingen die ze hebben verricht. [medeverdachte 1] heeft eerst verklaard dat hij in het geheel geen vergoeding ontving. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] verklaard dat hij wel geld heeft gekregen voor zijn bemiddelende rol maar dat de hoogte van zijn vergoeding beduidend minder was dan de vergoeding die de medeverdachten hebben gekregen. Ook heeft [medeverdachte 1] zijn betrokkenheid bij meerdere hennepkwekerijen eerst ontkend, maar ook hier komt hij later op terug. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat [medeverdachte 1] heeft geprobeerd om zijn eigen aandeel zo klein mogelijk te maken, onder meer door de rol van verdachte en de andere medeverdachten groter te maken. De verklaringen van [medeverdachte 1] roepen bij de rechtbank zodanig veel twijfels op, dat op basis daarvan niet kan worden geconcludeerd dat verdachte wetenschap, en dus ‘vol’ opzet, heeft gehad op de hennepteelt in de woningen.
Voor de beantwoording van de vraag of door het verrichten van de betalingen sprake is van voorwaardelijk opzet op de teelt van hennep, overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft onder zeer dubieuze omstandigheden huurcontracten op zijn naam gezet. Hij heeft nadat hij werd benaderd geen vragen gesteld en ook geen verder onderzoek verricht naar de reden dat hij de woningen voor anderen moest huren. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij betrokken zou zijn bij illegale praktijken. Toch is dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte hiermee ook voorwaardelijk opzet heeft gehad op specifiek het telen van hennep. Het is immers ook mogelijk dat de woningen zouden worden gebruikt voor andere illegale doeleinden dan hennepteelt. Nu het opzet op het gronddelict ontbreekt, zal verdachte worden vrijgesproken van de medeplichtigheid aan hennepteelt. Aangezien de diefstal van elektriciteit (feit 2) onlosmakelijk is verbonden met de hennepkwekerijen, zal verdachte ook van dit feit worden vrijgesproken.
Medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften (feit 4)
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft dit feit ook bekend.
Conclusie
De rechtbank spreekt verdachte vrij voor feit 1 en feit 2. Zij verklaart feit 4 bewezen zodanig als hieronder is omschreven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 4omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met 7 september 2016 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) valse of (een) vervalste werkgeversverklaring en salarisspecificaties en afschriften betaalrekening en jaaropgave - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die werkgeversverklaring en/of die salarisspecificaties en/of die afschriften betaalrekening en/of die jaaropgave hebben verstrekt aan een verhuurder van woningen en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk - zakelijk weergegeven - op die werkgeversverklaring en/of die salarisspecificaties en/of die afschriften betaalrekening en/of die jaaropgave gegevens van een bedrijf ( [naam bedrijf] ) en/of een naam van een fictieve werknemer ( [verdachte] ) en/of een fictieve loonsom is vermeld en/of die werkgeversverklaring is getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de fictieve werkgever en was voorzien van een bedrijfsstempel, ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware die geschriften echt en onvervalst.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een taakstraf op te leggen van 140 uur subsidiair 70 dagen vervangende hechtenis en waarvan 60 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om in strafverminderende zin rekening te houden met het feit dat de redelijke termijn met vierenhalf jaar is overschreden. Voor verdachte waren de afgelopen jaren mentaal erg zwaar omdat hij wist dat deze strafzaak boven zijn hoofd hing. Verdachte is daarnaast een first-offender en hij is na zijn aanhouding in deze zaak niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. De raadsman heeft gelet op deze omstandigheden verzocht om over te gaan tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel in de zin van artikel 9a Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het gebruik maken van valse documenten. Verdachte is benaderd met de vraag of hij woningen op zijn naam wilde huren en hiervoor zou hij een vergoeding ontvangen. Voordat verdachte voor die woningen in aanmerking kwam, diende hij over bepaalde documenten te beschikken zoals een werkgeversverklaring, salarisspecificaties, een jaaropgave en afschriften van zijn betaalrekening. Omdat verdachte niet voldeed aan alle vereisten, zijn de benodigde documenten door anderen vervalst. Verdachte heeft hier vervolgens samen met anderen gebruik van gemaakt door die valse documenten te verstrekken aan de verhuurders van de woningen. Hij heeft hierdoor bij hen doen voorkomen alsof hij een baan had bij [naam bedrijf] en een bruto jaarsalaris verdiende van € 43.200,00, terwijl dit in werkelijkheid niet zo was. Hierdoor is aan de verhuurders een onjuiste voorstelling van zaken gegeven.
De rechtbank acht de handelwijze van verdachte kwalijk. Verhuurders van woningen moeten kunnen vertrouwen op de echtheid van de verstrekte documenten. Dat vertrouwen heeft verdachte met zijn handelen geschaad. Verdachte heeft enkel gedacht aan zijn eigen financiële belang en heeft zich hierbij niet bekommerd om de gevolgen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte, op één enkele overtreding na, niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Ook blijkt hieruit dat verdachte nadat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het bewezenverklaarde feit, niet meer in aanraking is gekomen met politie en justitie. Verdachte heeft inmiddels werk en lijkt op het goede pad te zijn. Indien de rechtbank enkel rekening zou houden met de ernst van het feit, de omstandigheden daarvan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zou zij een taakstraf van 60 uur passend achten.
De rechtbank zal deze straf echter in zijn geheel voorwaardelijk opleggen, omdat zij in het voordeel van verdachte heeft meegewogen dat het bewezenverklaarde feit meer dan zes jaar geleden is gepleegd. De redelijke termijn is in deze zaak ernstig geschonden. Verdachte is voor het eerst door de politie verhoord op 21 april 2018. Die dag geldt als de dag waarop de termijn is aangevangen omdat verdachte vanaf dat moment kon verwachten dat tegen hem strafvervolging zou worden ingesteld. Op 24 november 2022 wordt dit vonnis gewezen. Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de termijn en het wijzen van het vonnis bedraagt derhalve ongeveer vier jaar en zeven maanden, wat betekent dat de redelijke termijn met ongeveer twee jaar en zeven maanden is overschreden.
Alles afwegend legt de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke taakstraf op van 60 uur met een proeftijd van één jaar en met aftrek van het ondergane voorarrest.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van [energieleverancier]
De benadeelde partij [energieleverancier] vordert een schadevergoeding van € 43.498,79 voor feit 2. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.2
De vordering van [netbeheerder]
De benadeelde partij [netbeheerder] vordert een schadevergoeding van € 2.000,60 voor feit 2. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
7.3
De vordering van [naam]
De benadeelde partij [naam] vordert een schadevergoeding van € 935,00 voor feit 4. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen van de verdachte. Ten aanzien van de immateriële schade van de benadeelde partij zou het hier alleen kunnen gaan om “een aantasting in de persoon op andere wijze”. De benadeelde partij heeft in de vordering aangevoerd dat het gebruik van zijn bedrijf ( [naam bedrijf] ) voor de valse werkgeversverklaring een grote impact op hem heeft gehad. Dit geldt temeer omdat er op een gegeven moment bij hem een deurwaarder aan de deur heeft gestaan. De rechtbank acht het zeer begrijpelijk dat de benadeelde partij hiervan is geschrokken. Deze gevoelens bij de benadeelde partij zijn echter onvoldoende om te kunnen spreken van “een aantasting in persoon op andere wijze” in de zin van artikel 6:106 BW. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij reeds hierom dan ook afwijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 225 Sr, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op het tenlastegelegde feit 3;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten onder 1 en 2;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:

feit 4: medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;

- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar;
- bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Benadeelde partij [energieleverancier]
- verklaart de benadeelde partij [energieleverancier] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [netbeheerder]
- verklaart de benadeelde partij [netbeheerder] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [naam]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [naam] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2022.