ECLI:NL:HR:2017:226

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
15 februari 2017
Zaaknummer
14/06168
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan het telen van hennep; beoordeling van opzet en bewijsvoering

In deze zaak gaat het om de medeplichtigheid aan het telen van hennep. De verdachte, geboren in 1966, heeft een beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het hof had vastgesteld dat in de periode van 19 juli 2011 tot 30 oktober 2011 in een pand aan de [a-straat] in Stein hennepplanten waren geteeld. De verdachte had dit pand gehuurd en zou opzettelijk gelegenheid hebben verschaft voor de teelt van hennep. De Hoge Raad oordeelt dat de bewezenverklaring van opzet op medeplichtigheid niet zonder meer uit de bewijsvoering van het hof kan worden afgeleid. Voor de bewezenverklaring is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte gericht was op het verschaffen van gelegenheid, maar ook dat dit opzet gericht was op het door de dader gepleegde misdrijf. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Uitspraak

14 februari 2017
Strafkamer
nr. S 14/06168
AJ/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 november 2014, nummer 20/001805-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakt akte uitsluitend is gericht tegen de beslissingen ter zake van "het onder feit 1 subsidiair bewezenverklaarde" - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B.A.M. Hendrix, advocaat te Sittard, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het bewezenverklaarde opzettelijk gelegenheid verschaffen en/of opzettelijk behulpzaam zijn bij het telen van hennepplanten niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard dat:
"een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 19 juli 2011 tot 30 oktober 2011 in de gemeente Stein met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld in een pand aan de [a-straat] een hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 1 juli 2011 tot 30 oktober 2011 in de gemeente Stein opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 oktober 2011 opgemaakt en ondertekend door verbalisanten, [verbalisant 1] (surveillant van politie) en [verbalisant 2] (brigadier) (pagina's 8-10 van het politiedossier), voor zover inhoudende als relaas van waarnemingen en bevindingen van de verbalisanten dan wel een van hen:
Op 30 oktober 2011 ontvingen wij een melding van de meldkamer om te gaan naar de kruising [a-straat] met de [b-straat 1] te Stein. Aldaar zou in een hoekwoning zijn ingebroken.
Wij liepen naar de woning aan de [a-straat]. Wij zagen dat de slotplaat van de voorste tuindeur was gebogen. De deur was echter gesloten. Wij zagen dat de slotplaat van de tweede tuindeur ook was gebogen. Deze deur stond open. Wij zagen dat van beide sloten het cilinderslot was afgebroken.
Wij betraden de woning [a-straat] te Stein. Er was niemand aanwezig. Gelijk bij binnenkomst roken wij een sterke geur welke er op duidde dat er hennepplanten in de woning aanwezig waren. Ik, [verbalisant 1], liep vervolgens door de keuken naar een halletje toe waarin een trap stond die zowel naar boven als naar onder leidde. Ik, [verbalisant 1], liep de trap naar beneden af naar de kelderruimte. Ik, [verbalisant 1], zag dat deze kelder in 3 ruimtes was opgedeeld. Ik zag dat twee van de drie ruimtes waren afgesloten middels een deur.
Ik, [verbalisant 1], opende de deur naar de eerste ruimte en zag dat zich in dezer ruimte een ingerichte en in werking zijnde hennepplantage bevond. Ik, [verbalisant 1], zag dat de planten, welke in de potten horen te staan, grotendeels geknipt en verwijderd waren.
Ik liep naar de tweede ruimte en opende de deur. Ik, [verbalisant 1], trof in deze ruimte dezelfde situatie aan als in de eerste ruimte. Wederom zag ik dat de planten grotendeels geknipt en verwijderd waren.
Wij maakten een telling van de aanwezige goederen. Ik, [verbalisant 1], goederen: 726 potten.
Wij zagen dat op de tafel in de woonkamer een aantal poststukken lagen welke allen geadresseerd waren aan [verdachte], [c-straat] te Geleen. Ook zagen wij dat er een poststuk in de woonkamer lag gericht aan [verdachte], [a-straat] Stein. Ook zagen wij een huiswerkstuk van [betrokkene 1].
Door mij, [verbalisant 1], werden uit elke ruimte een aantal henneptoppen meegenomen. Door mij, [verbalisant 1], werd met deze toppen op het politiebureau te Stein een MMC cannabistest uitgevoerd teneinde vast te stellen of het daadwerkelijk hennep betrof. Ik zag dat zowel de henneptoppen van ruimte één als de henneptoppen uit ruimte twee positief op deze test reageerden.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor d.d. 1 november 2011 opgemaakt en ondertekend door verbalisant, [verbalisant 1] (surveillant van politie) (pagina's 14-15 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
Ik ben eigenaar van de woning gelegen aan de [a-straat] in Stein. Ik verhuur deze woning sinds 1 juli 2011 aan [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1966. Hiervan is een huurovereenkomst opgesteld op 1 juli 2011. Ik heb deze [verdachte] twee keer ontmoet. Een keer met de overdracht en daarvoor bij een bezichtiging.
Voorafgaande aan de huurperiode heeft een bezichtiging plaats gevonden. Hij bracht toen een elektricien mee. Ik vertrouwde dit toen al niet. Ik herkende deze elektricien, ik kon hem. Dit verwachte hij volgens mij niet. Hierdoor was hij helemaal van slag en zei hij niets meer. Deze man heette [verdachte].
3. Een geschrift inhoudende een "Huurovereenkomst woonruimte", (p. 63-66 van het politiedossier) onder andere inhoudende:
Ondergetekenden: [betrokkene 2], geboren [geboortedatum] 1944 te [geboorteplaats],
verhuurder,
en
[verdachte], geboren [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
huurder
zijn overeen gekomen
Het gehuurde:
Woonhuis aan de [a-straat], Stein.
4.4
Per betaalperiode van één maand bedraagt - de kale huurprijs (excl. gas en elektriciteit) € 1.100,-
Bij ondertekening van deze overeenkomst is huurder een bedrag van € 2.200,- overeengekomen als waarborgsom.
Aldus opgemaakt en ondertekend in drievoud, Stein,
30-6-2011, Was getekend.
4. Het proces-verbaal ter terechtzitting van het gerechtshof 's-Hertgenbosch, d.d. 7 november 2014, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik bij dat pand aan de [a-straat] betrokken ben geweest. Ik ben in juni dat jaar benaderd door een persoon genaamd [verdachte]. [verdachte] is een man die ik daarvoor helemaal niet kende. Het is een Surinaamse/Indische man. Hij woont in het zuiden van Limburg. Verder heb ik geen informatie over [verdachte]. Hij sprak me aan bij de voedselbank, daar kwam ik destijds wekelijks. Hij vroeg of ik wellicht interesse had in een bepaald iets. Hij vroeg of ik een huis op mijn naam wilde nemen en daar zou ik dan per halfjaar een twee- tot drieduizend euro voor krijgen. Ik mocht er gaan wonen of er niet gaan wonen. Ik heb erover nagedacht en na een week besloten om het te doen. Die man belde mij op, daarop hebben wij een datum en tijd afgesproken voor een afspraak bij de voedselbank. We zouden die woning gaan bekijken. Hij is mee geweest naar de woning. Hij kende de eigenaar van de woning. We hebben de woning bekeken en de huurovereenkomst is gereed gemaakt. Die heb ik toen getekend.
Na ondertekening van het huurcontract hebben ze het verder rondgemaakt en er zijn spullen in de woning gezet. Er stond huisraad in de kamer, daar kwam die [verdachte] mee. Als ik dat wilde, mocht ik de rest van de woning gebruiken, de begane grond en de ruimte naar boven mocht ik gebruiken. Ik heb totaal niet iets geroken in de woning.
Ik ben vijf of zes keer in de woning geweest. De huur bedroeg € 1.100,- en er is een borg van € 2.200,- betaald.
Op het moment van het voorstel zou het een voordeel opleveren van € 60,- per week.
Ik moest er zo nu en dan komen of er gewoon gaan wonen. Ik moest dan een halve avond televisie gaan kijken, zodat men het idee had dat het bewoond werd. Ik bleef er dan een paar uurtjes zitten en ik heb twee keer de kinderen meegenomen. Er lag ook post in dat huis. Dat nam ik ook mee."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1. subsidiair ten laste gelegde. Hiertoe is - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte strafrechtelijk betrokken is geweest bij de teelt van de in een op zijn naam gehuurde pand aangetroffen hennepkwekerij.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is komen vast te staan dat op 30 oktober 2011 een in werking zijde hennepkwekerij is aangetroffen in het pand gelegen te ([...]) Stein, aan de [a-straat]. In deze woning hebben de verbalisanten in de woonkamer een aantal poststukken aangetroffen, die waren geadresseerd aan verdachte op het adres te ([...]) Geleen, aan de [c-straat]. Tevens hebben de verbalisanten een poststuk aangetroffen dat was geadresseerd aan verdachte op het adres waar het pand zich bevindt. Ten slotte is in de woonkamer huiswerk van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: de dochter van verdachte) aangetroffen. Verdachte heeft het pand vanaf 1 juli 2011 gehuurd van [betrokkene 2]. Deze heeft tevens verklaard dat voorafgaand aan de huurperiode een bezichtiging heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte een elektricien had meegenomen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat degene met wie hij samen de bezichtiging heeft gedaan, [verdachte] is genaamd. Deze "[verdachte]" heeft verdachte bij de Voedselbank aangesproken en gevraagd of verdachte een huis op zijn naam wilde zetten in ruil waarvoor hij, verdachte, een bedrag tussen de twee- en drieduizend euro zou ontvangen per halfjaar. Verdachte heeft vervolgens een huurcontract ondertekend. Verdere informatie over "[verdachte]", zoals achternaam en adres, kon verdachte ter zitting niet verstrekken. Voorts heeft verdachte verklaard dat er huisraad in de woning is geplaatst, dat de huur van de woning inderdaad EUR 1.100,- per maand bedroeg en dat "[verdachte]" hem had gevraagd in de woning langs te komen en te doen "alsof" de woning werd bewoond. Verdachte verklaarde dat hij een keer of zes in de woning is geweest. Hij mocht de kelder van de woning niet betreden.
Naar het oordeel van het hof had de verdachte zich onder de hiervoor vermelde omstandigheden, in het bijzonder het verzoek om een huurcontract met een huurprijs van EUR 1.100,- per maand op zijn naam te zetten, de opdracht daarbij om te doen alsof het pand werd bewoond en het vooruitzicht op een vergoeding van twee- tot drieduizend euro per halfjaar, ervan moeten vergewissen dat er in het betreffende pand (bijvoorbeeld in de kelder) geen strafbare feiten zouden worden gepleegd.
Nu verdachte dat heeft nagelaten, heeft hij naar het oordeel van het hof bewust de aanmerkelijke kans op de koop toegenomen dat er in (de kelder van) het pand sprake zou kunnen zijn van het plegen van een misdrijf, zoals de teelt van hennep.
Gelet hierop en de overige aan de voorliggende overwegingen ten grondslag gelegde bewijsmiddelen is het hof dan ook, anders dan de verdediging, van oordeel dat het opzet van verdachte zowel gericht was op de samenwerking met de onbekende gebleven personen, als ook, zij het in voorwaardelijke zin, op de teelt van hennep door anderen dan verdachte.
Het verweer strekkende tot vrijspraak wordt mitsdien verworpen."
2.3.
Het Hof heeft bewezenverklaard dat de verdachte opzettelijk gelegenheid heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest tot het plegen van een misdrijf. Daartoe is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat verdachtes opzet was gericht op het verschaffen van gelegenheid of het behulpzaam zijn als bedoeld in art. 48 Sr, doch tevens dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf.
2.4.
Aangezien de bewezenverklaring, voor zover behelzende dat de verdachte opzet heeft gehad op de medeplichtigheid aan het telen van hennep niet zonder meer uit 's Hofs bewijsvoering kan worden afgeleid, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.5.
De klacht is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft 's Hofs beslissingen ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof s-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2017.