ECLI:NL:RBZWB:2022:6952

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2022
Publicatiedatum
23 november 2022
Zaaknummer
02/284334-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit met gebruik van valse geschriften

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2022, is de verdachte beschuldigd van medeplichtigheid aan hennepteelt en diefstal van elektriciteit, alsook van het gebruik maken van valse geschriften. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2015 tot en met 10 december 2018 betrokken was bij het faciliteren van hennepkwekerijen door woningen te huren en deze ter beschikking te stellen aan onbekend gebleven personen. De verdachte heeft huurbetalingen verricht en valse documenten verstrekt aan verhuurders om de huurovereenkomsten te verkrijgen. De rechtbank heeft de dagvaarding voor feit 3 (witwassen) nietig verklaard, maar de overige feiten zijn wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is medeplichtig aan de teelt van hennep en de diefstal van elektriciteit, waarbij de rechtbank oordeelt dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de diefstal van elektriciteit. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte aansprakelijk gesteld voor schadevergoeding aan benadeelde partijen, waaronder energieleveranciers en netbeheerders, voor de geleden schade door de diefstal van elektriciteit.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/284334-20
vonnis van de meervoudige kamer van 24 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
adres [woonadres] ,
raadsman mr. J. Michels, advocaat te Oldenzaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Tevens zijn ter zitting de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld. Op 24 november 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen zes medeverdachten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt – kort en feitelijk weergegeven – verdacht van de volgende feiten:
  • feit 1: medeplichtigheid aan hennepteelt in twaalf verschillende woningen;
  • feit 2: medeplichtigheid aan diefstal van elektriciteit in twaalf verschillende woningen;
  • feit 3: medeplegen van witwassen;
  • feit 4: medeplegen van het gebruik maken van valse geschriften.

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft als preliminair verweer aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging op dit punt te weinig specifiek is en daarom niet kan dienen als grondslag voor de terechtzitting. De tenlastelegging omvat een tijdspanne van 45 maanden en dertien pleegplaatsen, maar niet kan worden opgemaakt om welke witwashandeling het gaat, op welk moment het feit heeft plaatsgevonden en wie de medeverdachten zouden zijn. Hierdoor is onvoldoende duidelijk waartegen verdachte zich exact dient te verdedigen.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging ten aanzien van feit 3 voldoende concreet is geformuleerd en daarom geldig is. Uit het dossier komt naar voren dat verdachte meerdere huurbetalingen voor de woningen heeft overgemaakt. Hiervoor heeft verdachte telkens contante geldbedragen op zijn rekening gestort, geld dat van misdrijf afkomstig is. De tenlastelegging had volgens de officier van justitie inderdaad iets concreter gemogen, maar dat doet niet af aan het feit dat ook met deze tenlastelegging voor verdachte voldoende duidelijk is waartegen hij zich moet verdedigen.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt ten aanzien van feit 3 vast dat in de tenlastelegging staat geformuleerd dat er grote hoeveelheden geld zijn witgewassen. Het geldbedrag wordt niet nader gespecificeerd. Uit het omvangrijke dossier valt ook niet af te leiden op welke geldbedragen specifiek wordt gedoeld. Door deze algemene bewoordingen is het voor verdachte onduidelijk waartegen hij zich moet verdedigen, waardoor de tenlastelegging niet voldoet aan de vereisten uit artikel 261 Sv. De dagvaarding zal ten aanzien van feit 3 nietig worden verklaard. Deze beslissing is ter zitting genomen, waarna het onderzoek ter terechtzitting is voortgezet.
3.2
De overige voorvragen
De dagvaarding is geldig ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 4.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht feit 1, feit 2 en feit 4 wettig en overtuigend bewezen gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, waaronder de bekennende verklaring van verdachte zelf. Ten aanzien van feit 1 en feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat hij niet bewezen acht dat verdachte tevens betrokken is geweest bij de hennepkwekerij aan [adres 1] . Van deze hennepkwekerij dient verdachte onder beide feiten te worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van feit 1 en feit 4 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 2, medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit, heeft de raadsman verzocht om verdachte hiervan vrij te spreken omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het gronddelict. De raadsman heeft in dat kader verwezen naar twee uitspraken van de Hoge Raad (ECLI:HR:2021:1745 en ECLI:NL:HR:2021:1285) waaruit volgt dat de betrokkenheid van verdachte bij de teelt van hennep op zichzelf nog niet meebrengt dat hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit en dit verdient volgens de Hoge Raad dan ook zelfstandige aandacht in de bewijsvoering. Bewijsmiddelen dat verdachte in onderhavige zaak betrokken is geweest bij de diefstal van elektriciteit in de tenlastegelegde woningen zijn in het dossier niet aanwezig, waardoor vrijspraak dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststelling van de feiten
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter zitting vast dat in verschillende woningen op de volgende data en plaatsen in werking zijnde dan wel niet meer in werking zijnde hennepkwekerijen zijn aangetroffen:
  • 17 augustus 2016, [adres 2] in Brielle;
  • 23 augustus 2016, [adres 3] in Oosterhout;
  • 7 september 2016, [adres 4] in Etten-Leur;
  • 1 november 2016, [adres 5] in Drunen;
  • 10 juni 2017, [adres 6] in Esch;
  • 14 november 2017, [adres 7] in Nijmegen;
  • 6 december 2017, [adres 8] in Breda;
  • 29 januari 2018, [adres 9] in Alteveer;
  • 31 januari 2018, [adres 10] in ’s-Hertogenbosch;
  • 11 november 2018, [adres 11] in Tilburg;
  • 4 december 2018, [adres 12] in Steenbergen;
  • 10 december 2018, [adres 13] in Chaam.
Verdachte heeft voor tien van deze woningen, met uitzondering van de woningen in Drunen en Esch, de [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] benaderd met de vraag of zij woningen op hun naam wilde huren. Zij hebben hiermee ingestemd. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hebben ieder drie huurcontracten getekend. [medeverdachte 1] heeft vier huurcontracten getekend. Om te bewerkstelligen dat [medeverdachte 1] in aanmerking zou komen voor de huur van de woningen, zijn aan de verhuurders valse documenten verstrekt, namelijk een werkgeversverklaring, salarisspecificaties, afschriften betaalrekening en een jaaropgave. Nadat de huurcontracten zijn getekend, heeft verdachte van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] de sleutels van de woningen ontvangen. Deze sleutels heeft verdachte weer overhandigd aan andere, onbekend gebleven, personen waardoor hij aan hen de woningen ter beschikking heeft gesteld voor de teelt van hennep. Tevens heeft verdachte contact onderhouden met de verhuurders van voornoemde woningen. Voor sommige woningen heeft verdachte ook huurbetalingen verricht. In de woningen werd door middel van illegale aansluitingen of aftakkingen ook elektriciteit weggenomen. Uit het dossier is voorts gebleken dat bij de hennepkwekerijen een criminele organisatie betrokken was. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de daadwerkelijke exploitatie van de hennepkwekerijen.
Juridisch kader medeplichtigheid
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn handelingen medeplichtig is geweest aan het telen van hennep en de diefstal van elektriciteit in bovengenoemde woningen. Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid is vereist dat bewezen wordt dat verdachtes opzet was gericht op het leveren van een bijdrage (door het verschaffen van gelegenheid, middelen, inlichtingen en/of het behulpzaam zijn), maar ook op het strafbare feit zelf, in dit geval de teelt van hennep en de diefstal van elektriciteit. Voorwaardelijk opzet is hiervoor ook voldoende.
Medeplichtigheid hennepteelt (feit 1)
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft bekend dat hij de tenlastegelegde handelingen heeft verricht, terwijl hij wist dat de bovengenoemde woningen zouden worden gebruikt voor de teelt van hennep. Hiermee is bewezen dat verdachte zowel opzet had op zijn eigen bijdrage als op het gronddelict zelf.
De rechtbank stelt vast dat het gronddelict, de hennepteelt, een bedrijfsmatig karakter had en wijst daarbij op de manier waarop in georganiseerd verband in hoog tempo grote (veelal boven de 400 planten, in een geval zelfs 693) kwekerijen werden ingericht, verspreid door het hele land, door middel van een constructie waaraan meerdere betrokkenen (van huurbetalers tot plantenverzorgers) meewerkten en waarbij zonder uitzondering de elektriciteit illegaal werd afgenomen. De kwekerijen waren professioneel ingericht, immers vond het teeltproces plaats in afzonderlijke daarvoor ingerichte ruimtes onder gecontroleerde condities en werd gebruik gemaakt van middelen ter optimalisering van het teeltproces en minimalisering van de daarvoor van de teler vereiste inspanning.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de medeplichtigheid aan de hennepkwekerij in de woning aan de [adres 6] in Esch. Uit het dossier is gebleken dat verdachte wel betrokken is geweest bij deze hennepkwekerij in die zin dat hij medeverdachte [medeverdachte 4] huurbetalingen heeft laten verrichten. Deze handeling is echter niet aan verdachte ten laste gelegd, waardoor verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Medeplichtigheid diefstal van elektriciteit (feit 2)
Doordat verdachte de sleutels heeft afgegeven aan andere, onbekend gebleven, personen heeft hij hiermee de woningen en de daarin aanwezige elektriciteitsvoorzieningen aan hen ter beschikking gesteld voor de teelt van hennep. Verdachte heeft hiermee ook een bijdrage geleverd aan de diefstal van elektriciteit. Die bijdrage zelf is opzettelijk geleverd. Voor de vraag of verdachte ook opzet heeft gehad op het gronddelict, de diefstal van elektriciteit, overweegt de rechtbank als volgt.
Het dossier bevat geen bewijs dat verdachte wetenschap, oftewel ‘vol’ opzet, van/op de diefstal van elektriciteit heeft gehad. De rechtbank is van oordeel dat er wel sprake is van voorwaardelijk opzet en acht in dit kader van belang dat het een feit van algemene bekendheid is, dat het telen van hennep gepaard gaat met het verbruik van een aanzienlijke hoeveelheid elektriciteit. Om enerzijds ontdekking te voorkomen en anderzijds de opbrengsten te maximaliseren, wordt de elektriciteit dan ook doorgaans illegaal, buiten de meter om, afgenomen. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn, dan dat verdachte van dit feit op de hoogte is geweest, mede gelet op zijn strafblad, waaruit blijkt dat verdachte al meerdere malen is vervolgd voor de diefstal van elektriciteit in combinatie met hennepteelt. Doordat verdachte de woningen ter beschikking heeft gesteld voor de teelt van hennep, heeft hij hiermee dus ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de elektriciteit op illegale wijze zou worden afgenomen, waardoor verdachte ook voor feit 2 als medeplichtige kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van de medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit in de woningen aan de [adres 5] in Drunen en de [adres 6] in Esch. Verdachte is ten aanzien van deze hennepkwekerijen betrokken geweest bij de betalingen van de huur, maar niet is gebleken dat hij deze woningen en de daarin aanwezige elektriciteitsvoorzieningen ter beschikking heeft gesteld aan anderen. Dit betekent ook dat de rechtbank bij de bewezenverklaring zal uitgaan van een kortere pleegperiode en zij zal 9 november 2015 als beginpunt nemen. Dit betreft de dag waarop de eerste huurperiode is ingegaan.
Medeplegen gebruik maken van valse geschriften (feit 4)
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft dit feit ook bekend.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de teelt van hennep (feit 1) en diefstal van elektriciteit door middel van verbreking (feit 2). Daarnaast acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] gebruik heeft gemaakt van valse geschriften (feit 4).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
Feit 1
onbekend gebleven personen in de periode van 1 maart 2015 tot en met 10 december 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf
- in een pand aan het [adres 4] te Etten-Leur en
- in een pand aan de [adres 3] te Oosterhout en
- in een pand aan de [adres 2] te Brielle en
- in een pand aan de [adres 5] te Drunen, gemeente Heusden en
- in een pand aan de [adres 8] te Breda en
- in een pand aan de [adres 10] te ‘s-Hertogenbosch en
- in een pand aan de [adres 9] te Alteveer, gemeente Stadskanaal en
- in een pand aan de [adres 11] te Tilburg en
- in een pand aan het [adres 12] te Steenbergen en
- in een pand aan de [adres 13] te Chaam, gemeente Alphen-Chaam en
- in een pand aan de [adres 7] te Nijmegen,
opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft geteeld
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door
  • I. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en een andere persoon te benaderen om woningen op naam te huren en
  • een of meerdere sleutels van die woningen aan onbekend gebleven personen te geven en/of
  • contact te leggen met de verhuurder van voornoemde woningen en/of
  • geldbedragen aan huur aan die verhuurder te betalen en
  • voornoemde woningen voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen;
Feit 2
onbekend gebleven personen in de periode van 9 november 2015 tot en met 10 december 2018 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit woningen, gelegen aan
- het [adres 4] te Etten-Leur en
- de [adres 3] te Oosterhout en
- de [adres 2] te Brielle en
- de [adres 8] te Breda en
- de [adres 10] te ‘s-Hertogenbosch en
- de [adres 9] te Alteveer, gemeente Stadskanaal en
- de [adres 11] te Tilburg en
- het [adres 12] te Steenbergen en
- de [adres 13] te Chaam, gemeente Alphen-Chaam en
- de [adres 7] te Nijmegen,
hebben weggenomen hoeveelheden elektriciteit toebehorende aan anderen dan aan die onbekend gebleven personen en/of hun mededader(s) en/of verdachte, waarbij die onbekend gebleven personen en/of hun mededader(s) het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, - door aan die onbekend gebleven personen voornoemde woningen en de in die woningen aanwezige elektriciteitsvoorzieningen voor de teelt van hennepplanten ter beschikking te stellen;
Feit 4
verdachte omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 24 januari 2018 in Nederland, meermalen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) valse of (een) vervalste werkgeversverklaring en salarisspecificaties en afschriften betaalrekening en jaaropgave en verklaring geregistreerd inkomen Belastingdienst - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen - als ware die geschriften echt en onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) die werkgeversverklaring en die salarisspecificaties en die afschriften betaalrekening en die jaaropgave en die verklaring geregistreerd inkomen Belastingdienst hebben verstrekt aan een verhuurder van woningen en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat valselijk - zakelijk weergegeven - op die werkgeversverklaring en die salarisspecificaties en die afschriften betaalrekening en die jaaropgave en die verklaring geregistreerd inkomen Belastingdienst gegevens van een bedrijf ( [bedrijfsnaam 2] .) en/of een naam van een fictieve werknemer ( [medeverdachte 1] ) en/of een fictieve loonsom is vermeld en die werkgeversverklaring is getekend met een handtekening die moest doorgaan voor de handtekening van de fictieve werkgever en was voorzien van een bedrijfsstempel, ter bevestiging van de juistheid van de op die werkgeversverklaring vermelde gegevens, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om gebruik van te maken als ware die geschriften echt en onvervalst.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van het ondergane voorarrest. De officier van justitie heeft rekening gehouden met het feit dat verdachte eerder is veroordeeld voor betrokkenheid bij hennepteelt en de initiërende rol van verdachte bij het huren van de verschillende panden. Ook heeft de officier van justitie meegenomen dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de redelijke termijn inmiddels met 31 maanden is overschreden en dat dit dient te leiden tot strafvermindering. Indien verdachte een lange gevangenisstraf opgelegd krijgt, zal hij niet over kunnen gaan tot betaling van de schadevergoeding aan de benadeelde partijen en/of de terugbetaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Een korte gevangenisstraf zou zich lastig verdragen met de hoeveelheid feiten en het strafblad van verdachte. De raadsman heeft gewezen op een uitspraak van de Hoge Raad waarin hij heeft bepaald dat het de rechtbank vrijstaat om bij een cumulatieve tenlastelegging per feit een taakstraf van 240 uur op te leggen. Gelet hierop heeft de raadsman verzocht om hiertoe over te gaan en aan verdachte, bij een bewezenverklaring van alle drie de feiten, een taakstraf van in totaal 720 uur op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft in de periode van 1 maart 2015 tot en met 10 december 2018 woningen geregeld en deze ter beschikking gesteld voor het op grote schaal kweken van hennepplanten en het stelen van stroom. Verdachte heeft mensen benaderd om die woningen te huren, heeft huurbetalingen voor deze woningen verricht of laten verrichten en heeft de sleutels van deze woningen ter beschikking gesteld aan de uitbaters van de hennepkwekerijen. Daarnaast heeft verdachte bij het huren van deze woningen samen met anderen valse documenten verstrekt aan de verhuurders. Hierdoor werden verhuurders misleid waardoor ten onrechte huurovereenkomsten tot stand zijn gekomen.
Verdachte heeft daarbij geen oog gehad voor de maatschappelijke problemen die softdrugs met zich meebrengen. De uit hennepplanten verkregen stof is immers bij gebruik niet alleen schadelijk voor de gezondheid, maar is daarnaast direct en indirect oorzaak van vele vormen van overlast en criminaliteit. Het buiten de meter om aftappen van de stroom is zeer laakbaar, onder meer vanwege het gevaar voor het ontstaan van brand en het op kosten jagen van de netbeheerders en daarmee indirect de consument. De hennepkwekerijen waren zonder uitzondering gevestigd middenin woonwijken verspreid door het hele land, waardoor omwonenden werden geconfronteerd met overlast en criminaliteit.
Door het gebruiken van valse documenten - zoals werkgeversverklaringen, jaaropgaves en verklaringen geregistreerd inkomen van de Belastingdienst - heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in dergelijke documenten mag worden gesteld. Daarnaast zijn potentiële huurders benadeeld die op basis van hun inkomen wel in aanmerking zouden komen om deze woningen te gebruiken waarvoor ze bedoeld zijn, namelijk bewoning.
Verdachte heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het op grote schaal telen van hennep. Door deze faciliterende rol en daarbij gebruik te maken van katvangers kunnen de daadwerkelijke uitbaters van de hennepkwekerijen nagenoeg ongestoord door blijven gaan met het plegen van dit soort strafbare feiten. Verdachte heeft daarbij enkel gedacht aan persoonlijk financieel gewin. Verdachte heeft ook anderen (waaronder een minderjarige) in de problemen gebracht door hen woningen te laten huren en huur te laten betalen. Ook dit laatste aspect is iets wat de rechtbank verdachte bijzonder kwalijk neemt en in strafverzwarende zin meeweegt.
Persoon van de verdachte
Verdachte is blijkens zijn strafblad al zes keer veroordeeld voor het telen van hennep of medeplichtigheid daaraan. Kennelijk maken deze veroordelingen onvoldoende indruk op hem, want hij gaat telkens opnieuw in de fout. De rechtbank houdt in het bijzonder rekening met de veroordeling door het Gerechtshof ’sHertogenbosch d.d. 1 oktober 2014, waarbij aan verdachte een gevangenisstraf van 3 jaar (waarvan 1 jaar voorwaardelijk) is opgelegd voor vergelijkbare feiten.
Verdachte heeft zich vrijwel direct na het uitzitten van die straf opnieuw ingelaten met deze vorm van criminaliteit. Dit laat zien dat verdachte geen enkel inzicht heeft in de strafwaardigheid van zijn handelen of daar simpelweg lak aan heeft. Zijn verklaringen bij de politie en ter zitting geven evenmin blijk van enig inzicht. Dat wordt ook bevestigd door het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport. Met zijn wisselende en tegenstrijdige verklaringen probeerde hij zijn rol kleiner te doen lijken en met name het initiatief en/of de schuld bij anderen neer te leggen. De reclassering heeft niet de indruk dat verdachte intrinsiek gemotiveerd is dan wel noodzaak ziet voor gedragsverandering.
Uit het reclasseringsrapport komt ook naar voren dat verdachte al jaren kampt met een gokverslaving en financiële problemen als gevolg daarvan. Verdachte wijt zijn criminele activiteiten hieraan en stelt dat niet voor herhaling hoeft te worden gevreesd omdat hij inmiddels is gestopt met gokken. De rechtbank heeft in dit laatste weinig vertrouwen, gezien de relatief korte periode dat verdachte naar eigen zeggen niet meer gokt en het gemak waarmee hij het gokken heeft opgepakt na een lange gevangenisstraf. De rechtbank ziet hierin ook geen reden voor strafmatiging, temeer nu verdachte feitelijk nauwelijks heeft meegewerkt aan de behandeling van zijn gokverslaving, zoals die in 2014 door het hof als bijzondere voorwaarde is opgelegd.
Ondanks het tijdsverloop is, gelet op al het voorgaande, de enige passende reactie een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Redelijke termijn
De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het tijdsverloop en de omstandigheid dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter zitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Verdachte is voor het eerst verhoord door de politie op 13 maart 2018. Het vonnis wordt in november 2022 gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met ruim tweeënhalf jaar overschreden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan verdachte, zal de rechtbank dit compenseren in de strafmaat. De rechtbank zou zonder overschrijding van de redelijke termijn een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf hebben opgelegd. Gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen.
De straf
Gelet op het voorgaande vindt de rechtbank de door de officier van justitie geëiste straf van 30 maanden gevangenisstraf, waarvan 12 maanden voorwaardelijk passend en geboden.
De tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partijen

7.1
De vordering van [energieleverancier] .
De benadeelde partij [energieleverancier] . vordert een schadevergoeding van € 43.498,79 voor feit 2.
Dit bedrag bestaat uit geleden materiële schade en omvat de posten illegaal afgenomen elektriciteit, administratiekosten, uurtarief fraude-inspecteur, uurtarief monteur, uurtarief uitvoerder en het capaciteitstarief. Uit het dossier is gebleken dat er tien hennepkwekerijen zijn aangetroffen waarbij de elektriciteit op illegale wijze van de benadeelde partij werd weggenomen. In de vordering is per woning een berekening gemaakt van de schade, waarbij ook rekening is gehouden met de door de benadeelde partij berekende voorgaande oogsten.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Verjaring
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij wellicht verjaard is. De rechtbank schuift dit verweer aan de kant nu in artikel 3:310 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de vordering van de benadeelde partij niet verjaart, zolang het recht op strafvordering ook niet is verjaard.
Eigen schuld
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van eigen schuld aan de kant van de benadeelde partij omdat door hen niet is geverifieerd door wie de energiecontracten werden afgesloten en of die personen voldeden aan alle vereisten. De rechtbank schuift dit terzijde. Nog los van het feit dat de benadeelde partij niet degene is die de contracten afsluit, bestaat er ook geen causaal verband tussen het niet verifiëren van de kredietwaardigheid van de afnemers en de diefstal van elektriciteit.
Vaststelling hoogte schadevergoeding
De rechtbank heeft de schade die de benadeelde partij heeft gevorderd ten aanzien van de [adres 5] in Drunen en de [adres 6] in Esch, buiten beschouwing gelaten omdat verdachte ten aanzien van de medeplichtigheid aan de diefstal van elektriciteit in deze woningen is vrijgesproken.
De rechtbank zal de materiële schade vaststellen op een bedrag van € 38.506,83. Dit bedrag omvat het geheel dat de benadeelde partij aan schade heeft geleden door de diefstal van elektriciteit in de volgende woningen:
- [adres 3] in Oosterhout € 3.515,07
- [adres 4] in Etten-Leur € 5.058,75
- [adres 8] in Breda € 2.948,65
- [adres 9] in Alteveer € 2.481,94
- [adres 10] in ’s-Hertogenbosch € 5.388,13
- [adres 11] in Tilburg € 3.548,99
- [adres 12] in Steenbergen € 6.594,87
- [adres 13] in Chaam € 8.970,43.
Gebleken is dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit waarvoor verdachte aansprakelijk is. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 10 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende bedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft het strafbare feit samen met anderen (waaronder medeverdachte [medeverdachte 3] en andere onbekend gebleven personen) gepleegd. Verdachte is samen met die anderen hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Indien één van hen aan de bovenstaande betalingsverplichting voldoet, zijn de anderen van hun betalingsverplichting bevrijd.
7.2
De vordering van [netbeheerder 1]
De benadeelde partij [netbeheerder 1] vordert een schadevergoeding van € 3.576,25 voor feit 2.
Dit bedrag bestaat uit materiële schade geleden door de diefstal van elektriciteit in de woning aan de [adres 7] in Nijmegen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Schriftelijke machtiging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat een verklaring dat mevrouw [naam medewerker] gemachtigd is om de vordering in te dienen, ontbreekt. De rechtbank schuift dit terzijde. Een bijzondere volmacht is niet vereist indien de benadeelde partij een rechtspersoon betreft en het voegingsformulier is ondertekend door een persoon die optreedt namens de rechtspersoon (ECLI:HR:2018:2006). In deze zaak staat het ontbreken van een bijzondere volmacht dus niet aan een toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij in de weg. Het voegingsformulier is immers ondertekend door mevrouw [naam medewerker] , die blijkens het dossier werkzaam is op de afdeling energiefraude bij [netbeheerder 1] Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de bepaling waar de raadsman zich op beroept, strekt ter bescherming van de rechtspersoon en dat de verdediging hier in beginsel geen beroep op kan doen.
Eigen schuld
De raadsman heeft ook ten aanzien van deze vordering aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld aan de kant van de benadeelde partij. De rechtbank verwijst hiervoor naar haar overweging onder de vordering van [energieleverancier] .
Vaststelling hoogte schadevergoeding
De rechtbank zal de materiële schade vaststellen op een bedrag van € 3.137,50. Gebleken is dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit waarvoor verdachte aansprakelijk is. Uit de vordering blijkt dat het oorspronkelijke schadebedrag € 3.137,50 betrof. Aan [medeverdachte 1] , de medeverdachte, is meermalen een aanmaningsbrief gestuurd met het verzoek dit bedrag te betalen. Doordat dit bedrag niet door [medeverdachte 1] is betaald, is het bedrag opgehoogd met € 438,75. De rechtbank acht het niet juist dat ook de verhoging wordt toegewezen, aangezien de aanmaningsbrieven enkel naar [medeverdachte 1] zijn verstuurd en niet naar verdachte. De benadeelde partij zal voor dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 14 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende bedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft het feit samen met anderen, (nog) onbekend gebleven personen, gepleegd. Verdachte is samen met die anderen hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Indien één van hen aan de bovenstaande betalingsverplichting voldoet, zijn de anderen van hun betalingsverplichting bevrijd.
7.3
De vordering van [netbeheerder 2]
De benadeelde partij [netbeheerder 2] vordert een schadevergoeding van € 2.000,60 voor feit 2. Dit bedrag bestaat uit materiële schade geleden door de diefstal van elektriciteit in de woning aan de [adres 2] in Brielle.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij in zoverre verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Eigen schuld
De raadsman heeft ook ten aanzien van deze vordering aangevoerd dat er sprake is van eigen schuld aan de kant van de benadeelde partij. De rechtbank verwijst hiervoor naar haar overweging onder de vordering van [energieleverancier] .
Vaststelling hoogte schadevergoeding
Gebleken is dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 2.000,60 het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit waarvoor verdachte aansprakelijk is. De rechtbank zal de vordering dan ook in zijn geheel toewijzen.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 17 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarnaast zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende bedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet-betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
Verdachte heeft het feit samen met anderen, (nog) onbekend gebleven personen, gepleegd. Verdachte is samen met die anderen hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele schade. Indien één van hen aan de bovenstaande betalingsverplichting voldoet, zijn de anderen van hun betalingsverplichting bevrijd.
7.4
De vordering van [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 935,00 voor feit 4. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
De rechtbank overweegt als volgt. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen van de verdachte. Ten aanzien van de immateriële schade van de benadeelde partij zou het hier alleen kunnen gaan om “een aantasting in de persoon op andere wijze”. De benadeelde partij heeft in de vordering aangevoerd dat het gebruik van zijn bedrijf ( [bedrijfsnaam 1] ) voor de valse werkgeversverklaring een grote impact op hem heeft gehad. Dit geldt temeer omdat er op een gegeven moment bij hem een deurwaarder aan de deur heeft gestaan. De rechtbank acht het zeer begrijpelijk dat de benadeelde partij hiervan is geschrokken. Deze gevoelens bij de benadeelde partij zijn echter onvoldoende om te kunnen spreken van “een aantasting in persoon op andere wijze” in de zin van artikel 6:106 BW. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij reeds hierom dan ook afwijzen.

8.Het beslag

Bij verdachte zijn vier telefoons in beslag genomen. De rechtbank zal deze telefoons verbeurd verklaren, aangezien met behulp hiervan de bewezenverklaarde feiten zijn begaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 47, 48, 57, 225 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op het tenlastegelegde feit 3;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd;
feit 4: medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals/vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd (7 dagen) die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij [energieleverancier] .
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[energieleverancier] .van
€ 38.506,83aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Schadevergoedingsmaatregel t.b.v. [energieleverancier] . (feit 2)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [energieleverancier] ., € 38.506,83 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
227 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Benadeelde partij [netbeheerder 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 3.137,50, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Schadevergoedingsmaatregel t.b.v. [netbeheerder 1] (feit 2)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [netbeheerder 1] , € 3.137,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 november 2017 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
41 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Benadeelde partij [netbeheerder 2] .
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[netbeheerder 2] .van
€ 2.000,60, aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2016
tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Schadevergoedingsmaatregel t.b.v. [netbeheerder 2] . (feit 2)
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [netbeheerder 2] . € 2.000,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
30 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Benadeelde partij [benadeelde] (feit 4)
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot nu toe op nihil;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen telefoons, te weten:
* 1 STK GSM, Nokia, G1965230;
* 1 STK GSM, Alcatel, G1965240;
* 1 STK GSM, Nokia, G1965235;
* 1 STK GSM, Alcatel, G1965478.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Breeman, voorzitter, mr. M. Diepenhorst en mr. J.B. Uiterwijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.C.M. de Haas, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 november 2022.