ECLI:NL:RBZWB:2022:6935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
21/4284
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018 met betrekking tot specifieke zorgkosten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die op 7 oktober 2021 het bezwaar ongegrond verklaarde. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.510. Belanghebbende had echter een lager verzamelinkomen van € 30.591 opgegeven in zijn aangifte. De rechtbank heeft op 17 november 2022 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende zich afmeldde voor de zitting, maar de inspecteur vertegenwoordigd was door twee inspecteurs.

De rechtbank oordeelt dat het hoorrecht van belanghebbende is geschonden, omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden in de bezwaarfase. Dit gebrek kan niet worden gepasseerd, omdat aannemelijk is dat belanghebbende hierdoor is benadeeld. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en oordeelt dat de definitieve aanslag IB/PVV 2018 te hoog is vastgesteld. De rechtbank komt tot de conclusie dat belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan persoonsgebonden aftrek in verband met specifieke zorgkosten, waaronder uitgaven voor hulpmiddelen, genees- en heelkundige hulp, en extra gezinshulp.

De rechtbank stelt de aftrekbare uitgaven voor specifieke zorgkosten vast op € 8.405, wat leidt tot een nieuw belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.156. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/4284
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [woonplaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 7 oktober 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 36.510.
1.3.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [inspecteur 1] en [inspecteur 2] namens de inspecteur. Belanghebbende heeft zich afgemeld voor de zitting.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] . Hij woont samen met zijn echtgenote, mevrouw [echtgenote] , en zijn drie kinderen.
2.2.
Belanghebbende heeft zijn aangifte IB/PVV 2018 ingediend naar een verzamelinkomen van € 30.591. Dit is als volgt opgebouwd:
Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking: € 50.819
Af: kosten eigen woning
€ - 12.258
Inkomen uit werk en woning € 38.561
Af: aftrek specifieke zorgkosten
€ - 7.970
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 30.591
2.3.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de ingediende aangifte IB/PVV 2018 vragen gesteld over de uitgaven specifieke zorgkosten. Bij de vaststelling van de definitieve aanslag is de inspecteur afgeweken van de aangifte, waarbij hij de specifieke zorgkosten als volgt heeft gecorrigeerd:
Specifieke zorgkosten
Aangifte
Definitieve aanslag
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 83
€ 70
Uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit
€ 2.890
€ 2.890
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 600
€ 600
Genees- en heelkundige hulp
€ 280
€ 52
Uitgaven voor extra gezinshulp € 6.800
€ 0
Af: drempel uitgaven extra gezinshulp
€ -1.122
€ 0
Aftrekbare uitgaven voor extra gezinshulp
Totale uitgaven specifieke zorgkosten
€ 5.678
€ 9.531
€ 0
€ 3.612
Af: drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ -1.561
€ -1.561
Totaal aftrekbaar bedrag aan zorgkosten
€ 7.970
€ 2.051
2.4.
De definitieve aanslag IB/PVV 2018 is vastgesteld op 4 februari 2021. Het verzamelinkomen bedraagt € 36.510. Dit is als volgt opgebouwd:
Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking € 50.819
Af: kosten eigen woning
€ - 12.258
Inkomen uit werk en woning € 38.561
Af: aftrek specifieke zorgkosten
€ - 2.051
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 36.510
2.5.
De uitgaven voor extra gezinshulp en meer specifiek de eigen bijdrage met betrekking tot de Huishoudelijke Hulp Toelage was ook in 2016 en 2017 in geschil. Het ging daarbij om de vraag of de bijdrage beschouwd moet worden als een eigen bijdrage op grond van de WMO. In dit kader is het volgende compromis bereikt:
“In geschil is de aftrek van de eigen bijdrage met betrekking tot de Huishoudelijke Hulp Toelage. Ik heb gezien dat u in 2016 een aftrek claimt van € 390. De inspecteur heeft de aftrek afgewezen omdat het beschouwd moet worden als een eigen bijdrage op grond van de WMO.
Ik heb in de jurisprudentie geen zaak kunnen vinden waarbij dit eerder aan de orde is geweest. Ik heb alle informatie hierover nagezocht en zowel uw standpunt als het standpunt van de inspecteur is verdedigbaar. Ik stel voor om dit niet aan een rechter voor te leggen. Hierbij speelt met name het financiële belang, het beperkte risico op uitstraling, de lange termijn voor de behandeling van uw bezwaarschrift en de onzekerheid over het standpunt van de rechter en eventueel de hogere rechter. Daarnaast is deze regeling inmiddels afgeschaft en komt dit dus niet meer voor.
Ik ben bereid bij wijze van compromis de gevraagde aftrek van € 390 alsnog te verlenen. Ik zag dat dit ook speelt in 2017 en ik zeg hierbij toe dat als u akkoord gaat ik de gevraagde aftrek in 2017 van € 1.440 ook alsnog zal verlenen, waarbij ik er vanuit ga dat u dit bedrag in 2017 daadwerkelijk heeft betaald.”
2.6.
Belanghebbende heeft op 31 januari 2021 bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2018. Op 24 september 2021 heeft belanghebbende een ingebrekestelling verzonden.
2.7.
Op 28 september 2021 heeft de inspecteur belanghebbende een e-mail gestuurd met daarin het verzoek aan belanghebbende om aan te geven of hij gebruik wenst te maken van zijn recht om gehoord te worden. Daarbij zijn een aantal mogelijkheden genoemd voor een hoorgesprek in de periode 29 september 2021 tot en met 5 oktober 2021. Een uiterste reactietermijn is niet gegeven.
2.8.
Op 6 oktober 2021 heeft belanghebbende op de e-mail van de inspecteur gereageerd, waarin hij aangeeft gebruik te willen maken van zijn recht om gehoord te worden. Daarnaast heeft belanghebbende de inspecteur verzocht om een nieuw voorstel te doen voor een datum en tijd voor het hoorgesprek.
2.9.
Met dagtekening 7 oktober 2021 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan, waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard. Belanghebbende is niet gehoord.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of sprake is geweest van de schending van het recht van belanghebbende om in de bezwaarfase gehoord te worden. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of de definitieve aanslag IB/PVV 2018 juist is vastgesteld. Meer specifiek gaat de rechtbank in op de vraag of de persoonsgebonden aftrek op een juist bedrag is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. Belanghebbende is ten onrechte niet gehoord in bezwaar. Daarnaast is de definitieve aanslag IB/PVV 2018 te hoog vastgesteld. De reden hiervoor is dat belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank recht heeft op een hoger bedrag aan persoonsgebonden aftrek in verband met specifieke zorgkosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het hoorrecht geschonden?
3.3.
In bezwaar stelt een bestuursorgaan voordat hij op het bezwaar beslist, belanghebbende in de gelegenheid te worden gehoord [1] . In fiscale zaken ligt het initiatief om te horen bij de inspecteur [2] . De inspecteur kan afzien van het horen als belanghebbende niet binnen een door de inspecteur gestelde redelijke termijn verklaart dat hij gebruik wil maken van het recht om gehoord te worden [3] .
Als vast komt te staan dat het hoorrecht is geschonden, kan de uitspraak op bezwaar in stand worden gelaten. Dit onder de voorwaarde dat aannemelijk is dat belanghebbende door deze schending niet is benadeeld [4] .
3.4.
De inspecteur stelt dat hij belanghebbende voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord. Hij verwijst hierbij naar een e-mailbericht van 28 september 2021, waarin een aantal mogelijke momenten wordt genoemd voor een hoorgesprek. De inspecteur merkt daarbij op dat belanghebbende hier niet op heeft gereageerd.
3.5.
Belanghebbende geeft aan dat hij naar zijn mening ten onrechte niet is gehoord. Belanghebbende verwijst hiervoor naar zijn e-mailcorrespondentie met de inspecteur van 6 en 7 oktober 2021.
3.6.
De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond slaagt. De inspecteur heeft belanghebbende in bezwaar niet in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn te verklaren of hij gebruik wil maken van het recht om gehoord te worden. In de e-mail van 28 september 2021, waar de inspecteur naar verwijst, wordt geen uiterste reactietermijn gegeven, laat staan dat sprake is van een redelijke termijn. Derhalve is niet voldaan aan paragraaf 9, tweede lid van het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat aannemelijk is dat de belanghebbende wordt benadeeld doordat hij niet is gehoord in bezwaar, passeert de rechtbank het gebrek niet. Het geschil ziet namelijk op de feiten en de waardering daarvan, waarop belanghebbende tijdens het horen had kunnen ingaan. Gelet op de inhoud van het mailbericht van belanghebbende aan de rechtbank van 5 oktober 2022, gaat de rechtbank er vanuit dat belanghebbende wil dat de rechtbank uitspraak doet en afziet van een terugwijzing van de zaak naar de inspecteur. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en beslissen op de overige gronden van het beroep.
Is de aanslag op een juist bedrag vastgesteld?
3.7.
Belanghebbende stelt dat de persoonsgebonden aftrek in verband met aftrekbare ziektekosten te laag is vastgesteld. Meer specifiek verzoekt belanghebbende de volgende aftrekposten in aanmerking te nemen:
  • hulpmiddelen voor een bedrag van € 140. Bij de vaststelling van de definitieve aanslag is rekening gehouden met € 70;
  • genees- en heelkundige hulp voor een bedrag van € 294. Bij de vaststelling van de definitieve aanslag is rekening gehouden met € 52;
  • extra gezinshulp voor een bedrag van € 7.310. Bij de vaststelling van de definitieve aanslag is deze aftrek vastgesteld op nihil.
3.8.
Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat recht bestaat op een hoger bedrag aan aftrek voor specifieke zorgkosten dan het bedrag waarmee rekening is gehouden bij de vaststelling van de definitieve aanslag IB/PVV 2018.
3.9.
Ter zitting heeft de inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat alsnog een deel van de kosten in aftrek moet worden toegelaten. Het betreft niet vergoede tandartskosten voor een bedrag van € 165,85 en aftrek in verband met extra gezinshulp voor een bedrag van € 6.800. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen en hieronder ingaan op de aftrekposten die nog in geschil zijn.
Aftrek hulpmiddelen en genees- en heelkundige hulp
3.10.
Uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn de uitgaven die wegens ziekte of invaliditeit zijn gedaan voor (onder meer) genees- en heelkundige hulp, met uitzondering van ooglaserbehandelingen ter vervanging van bril of contactlenzen [5] . Daarnaast kwalificeren hulpmiddelen als specifieke zorgkosten, voor zover deze hulpmiddelen van een zodanige aard zijn dat zij hoofdzakelijk door zieke of invalide personen worden gebruikt [6] .
3.11.
Het geschil beperkt zich op dit punt nog tot een bedrag van € 70 voor hulpmiddelen en een bedrag van € 76 voor genees- en heelkundige hulp. De hulpmiddelen betreffen orthopedische voetzolen welke werden voorgeschreven door een podotherapeut. Het bedrag aan genees- en heelkundige hulp bestaat uit nog niet in aanmerking genomen tandartskosten, kosten voor de huisarts en kosten voor de fysiotherapeut. Belanghebbende stelt dat hij recht heeft op deze aftrek. De inspecteur heeft de aftrek afgewezen vanwege het ontbreken van bewijzen in de vorm van facturen, vergoedingenoverzichten van de zorgverzekeraar en bankafschriften.
3.12.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aftrek van deze specifieke zorgkosten terecht heeft geweigerd. Voor de orthopedische voetzolen is een factuur uit 2017 overgelegd voor een bedrag van € 70. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze factuur in 2018 is betaald. De kosten voor orthopedische voetzolen welke zijn gefactureerd en betaald in 2018 van € 70 zijn reeds in aanmerking genomen. De inspecteur heeft de aftrek in verband met hulpmiddelen juist vastgesteld op € 70.
Ook de aftrek van de kosten voor de tandarts, fysiotherapeut en huisarts is naar het oordeel van de rechtbank terecht geweigerd. Omdat onderliggende facturen en/of betalingsbewijzen ontbreken, heeft belanghebbende deze kosten niet aannemelijk gemaakt.
Gelet op de toezegging van de inspecteur ter zitting dat een bedrag van € 165,85 alsnog voor aftrek in aanmerking komt, stelt de rechtbank de aftrek in verband met genees- en heelkundige hulp vast op € 218. Hierbij is rekening gehouden met € 52 waarvoor eerder al aftrek was toegestaan door de inspecteur.
Aftrek extra gezinshulp
3.13.
Uitgaven voor extra gezinshulp kunnen voor aftrek in aanmerking komen als specifieke zorgkosten [7] . Voor deze aftrek gelden wel extra voorwaarden, zoals een factuurvereiste [8] en een extra drempel voor aftrek [9] . Voor het bepalen van de hoogte van de drempel is ook het verzamelinkomen van de partner van belang [10] .
3.14.
Het geschil beperkt zich nog tot een bedrag van € 510. Dit betreft verstrekte zorg door Tzorg in 2017. Bij de gezinshulp van Tzorg heeft belanghebbende gebruik gemaakt van de Huishoudelijke Hulp Toelage, oftewel de HHT regeling. Voor de verstrekte zorg door Tzorg heeft belanghebbende facturen en bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat € 510 is betaald in 2018. De inspecteur heeft aftrek geweigerd, omdat volgens de inspecteur sprake is van een niet-aftrekbare eigen bijdrage WMO [11] . Belanghebbende heeft dit weersproken en doet een beroep op de toezegging zoals deze is gedaan voor de jaren 2016 en 2017.
3.15.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende ook voor het bedrag van € 510 recht op aftrek in verband met extra gezinshulp. Over de belastingjaren 2016 en 2017 heeft de inspecteur toegezegd dat de kosten voor de eigen bijdrage van de Huishoudelijke Hulp Toelage voor aftrek in aanmerking komen. Nu de in 2018 betaalde facturen zien op verrichte zorg in 2017 kan belanghebbende aan de toezegging van de inspecteur het gerechtvaardigde vertrouwen ontlenen dat deze kosten ook in 2018 voor aftrek in aanmerking komen. Dat de facturen werden voldaan in 2018 maakt dit niet anders. De beroepsgrond slaagt.
3.16.
De totale aftrek voor extra gezinshulp bedraagt dan in totaal € 7.310, voor toepassing van de aftrekdrempel. Om de aftrekdrempel te kunnen bepalen, is eveneens het verzamelinkomen van de partner van belanghebbende van belang. Op basis van de aangifte van belanghebbende stelt de rechtbank dit inkomen vast op € 17.566. Het verzamelinkomen van belanghebbende voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek bedraagt € 38.561. Het verzamelinkomen van beide partners gezamenlijk is dan € 56.127. Hierbij hoort een percentage van 2% [12] . De aftrekdrempel bedraagt dan € 1.122. De rechtbank stelt de aftrekbare uitgaven voor extra gezinshulp - rekening houdend met de drempel - vast op € 6.188.
Afsluiting
3.17.
Samenvattend komt de rechtbank tot de volgende vaststelling van de persoonsgebonden aftrek in verband met specifieke zorgkosten:
Uitgaven voor hulpmiddelen
€ 70
Uitgaven voor vervoer in verband met ziekte of invaliditeit
€ 2.890
Extra uitgaven voor kleding en beddengoed
€ 600
Genees- en heelkundige hulp
€ 218
Uitgaven voor extra gezinshulp € 7.310
Af: drempel uitgaven extra gezinshulp
€ -1.122
Aftrekbare uitgaven voor extra gezinshulp
Totale uitgaven specifieke zorgkosten
€ 6.188
€ 9.966
Af: drempel uitgaven specifieke zorgkosten
€ -1.561
Totaal aftrekbaar bedrag aftrekbare zorgkosten
€ 8.405
Het inkomen uit werk en woning voor toepassing van de persoonsgebonden aftrek is € 38.561. Na verrekening van de persoonsgebonden aftrek van € 8.405 bedraagt het belastbaar inkomen uit werk en woning € 30.156.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep is gegrond. Dit betekent dat de rechtbank de uitspraak op bezwaar vernietigt. Het belastbare inkomen uit werk en woning in 2018 wordt rekening houdend met de persoonsgebonden aftrek verminderd naar € 30.156.
4.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

5.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.156;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 17 november 2022. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 7:2, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht
2.Paragraaf 9, eerste lid, Besluit Fiscaal Bestuursrecht
3.Paragraaf 9, tweede lid, Besluit Fiscaal Bestuursrecht
4.Artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht.
5.Artikel 6.17, eerste lid, sub a Wet IB 2001.
6.Artikel 6.17, eerste lid, sub d Wet IB 2001.
7.Artikel 6.18, eerste lid, sub e Wet IB 2001.
8.Artikel 6.17, vijfde lid, Wet IB 2001.
9.Artikel 6.17, derde lid, Wet IB 2001.
10.Artikel 6.17, vierde lid, Wet IB 2001.
11.Artikel 6.18, sub d en sub i Wet IB 2001.
12.Artikel 6.17, derde lid, Wet IB 2001.