In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 18 november 2022, staat de huurtoeslag over het jaar 2018 centraal. Eiseres, die niet op de zitting verscheen, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen, die de huurtoeslag definitief op € 0,00 had vastgesteld en een bedrag van € 4.486,00 terugvorderde. De rechtbank behandelt het beroep van eiseres tegen deze nihilstelling en de terugvordering. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen op juiste gronden de huurtoeslag op nihil heeft vastgesteld, omdat het vermogen van eiseres in 2018 te hoog was voor het recht op huurtoeslag. Eiseres had een verzamelinkomen van € 314,00 en een vermogen van € 45.635,00, wat boven het heffingsvrije vermogen ligt. Eiseres voerde aan dat er een schuld was die niet was meegenomen in de berekening van haar vermogen, maar de rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen de inkomensgegevens correct heeft gebruikt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.