ECLI:NL:RBZWB:2022:6912

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
AWB- 22_912
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag 2018: Nihilstelling en terugvordering door Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 18 november 2022, staat de huurtoeslag over het jaar 2018 centraal. Eiseres, die niet op de zitting verscheen, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen, die de huurtoeslag definitief op € 0,00 had vastgesteld en een bedrag van € 4.486,00 terugvorderde. De rechtbank behandelt het beroep van eiseres tegen deze nihilstelling en de terugvordering. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen op juiste gronden de huurtoeslag op nihil heeft vastgesteld, omdat het vermogen van eiseres in 2018 te hoog was voor het recht op huurtoeslag. Eiseres had een verzamelinkomen van € 314,00 en een vermogen van € 45.635,00, wat boven het heffingsvrije vermogen ligt. Eiseres voerde aan dat er een schuld was die niet was meegenomen in de berekening van haar vermogen, maar de rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen de inkomensgegevens correct heeft gebruikt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/912 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen (Belastingdienst/Toeslagen )

(gemachtigden: [woordvoerder verweerder] en J [woordvoerder verweerder] ).

Inleiding

In de beschikking van 7 augustus 2021 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over het jaar 2018 definitief vastgesteld op € 0,00 en een bedrag van € 4.486,00 van eiseres teruggevorderd.
Met het bestreden besluit van 31 december 2021 op het bezwaar van eiseres is de Belastingdienst/Toeslagen bij dat besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 7 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen op de zitting. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen de nihilstelling van de definitieve huurtoeslag over 2018 en de daarmee gepaarde terugvordering. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
1.
Feiten
In de beschikking van 28 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres voor 2018 een voorschot huurtoeslag van € 3.711,00 toegekend. Daarbij is uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 3.052,00.
Naar aanleiding van een wijzing van huishoudsamenstelling is het voorschot huurtoeslag 2018 in de beschikking van 21 maart 2018 herzien naar € 4.190,00.
Op 8 juni 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een melding vanuit de Basisregistratie inkomen (BRI) ontvangen over het vermogen van eiseres in het jaar 2018: de grondslag voor sparen en beleggen is € 15.635,00 en het voordeel uit sparen en beleggen is vastgesteld op € 314,00.
In de beschikking van 7 augustus 2021 (primaire besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over het jaar 2018 definitief vastgesteld op € 0,00, omdat haar vermogen in dat jaar te hoog was voor huurtoeslag. Eiseres dient een bedrag van € 4.486,00 terug te betalen.
Tegen deze beschikking heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In de beslissing op bezwaar is het bezwaar ongegrond verklaard. De definitief berekende huurtoeslag over het jaar 2018 blijft € 0,00. Voor de definitieve berekening van de toeslagen gaat de Belastingdienst/Toeslagen uit van het toetsingsinkomen en het vermogen. Daarvoor worden de gegevens gebruikt zoals vastgesteld in de BRI. Ten tijde van het primaire besluit bleek uit de BRI dat er sprake was van een verzamelinkomen van € 314,00 en een vermogen van € 45.635,00. Het vermogen is daarmee hoger dan het wettelijk vastgestelde heffingsvrije vermogen. Daarom heeft eiseres voor 2018 geen recht op huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar doorgestuurd aan de BRI omdat eiseres aanvoert dat de BRI geen rekening heeft gehouden met schulden.
2.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat het onroerend goed in Marokko ligt en dat daarop een blokkade rust. Het onroerend goed zorgt dus niet voor een verhoging van haar vermogen, maar dient als schuld in mindering te worden gebracht. Het onroerend goed was van haar vader. Nadat haar vader overleed, werd eiseres samen met haar vier broers/zussen erfgenaam. Gebleken is dat haar vader een schuld had in Marokko. Eiseres heeft die schuld meerdere malen aannemelijk gemaakt bij de Belastingdienst, maar deze weigert de schuld te erkennen. De gehele procedure duurt daarom al 6/7 jaar, wat onredelijk is. De belastinginspecteur dient de schuld in aanmerking te nemen in box 3. Eiseres vindt de beslissing van de belastinginspecteur onduidelijk. Eiseres heeft haar beroep onderbouwd met een bewijsstuk van de schuld.
3.
Beoordeling door de rechtbank
Nihilstelling van de huurtoeslag
3.1
Huurtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering. Dit betekent dat de hoogte van huurtoeslag wordt berekend aan de hand van de draagkracht van een belanghebbende. De draagkracht bestaat uit het inkomen en het vermogen van een belanghebbende.
3.2
De rechtbank stelt in dit kader voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (in de volksmond Belastingdienst blauw) en de Belastingdienst/Toeslagen (Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juli 2020, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, met nummer ECLI:NL:RVS:2010:BN0491) volgt dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen in aanmerking dient te nemen zoals dat volgt uit de aanslag inkomstenbelasting. Dit is het inkomensgegeven zoals vastgesteld in de BRI.
3.3
Een belanghebbende heeft geen recht op huurtoeslag indien bij die belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) in aanmerking wordt genomen. Of een belanghebbende over het berekeningsjaar voordeel heeft uit sparen en beleggen, wordt vastgesteld aan de hand van de aanslag inkomstenbelasting van dat jaar. De grondslag sparen en beleggen wordt in dat kader door de inspecteur voor de inkomstenbelasting vastgesteld aan het begin van het kalenderjaar (peildatum). De peildatum is dwingendrechtelijk bepaald. Op de peildatum 1 januari 2018 bedroeg het vermogen van eiseres volgens de inspecteur IB € 45.635,00. Dit is hoger dan het heffingsvrij vermogen in artikel 5.5 van de Wet IB 2001 (€ 30.000,-), met een voordeel uit sparen en beleggen ten bedrage van € 314,00 tot gevolg. Dit betekent voor eiseres dat zij geen recht heeft op huurtoeslag over het berekeningsjaar 2018.
3.4
Indien eiseres het niet eens is met het vastgestelde vermogen, omdat er naar haar zeggen sprake is van een schuld die ten onrechte niet door de inspecteur is meegenomen, kan zij daarover bezwaar maken bij de inspecteur. Uit het bestreden besluit blijkt dat de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres heeft doorgezonden aan de BRI. Ter zitting is door de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat de inspecteur reeds een – voor eiseres onwelgevallige – beslissing heeft genomen op het bezwaar en dat eiseres daartegen beroep heeft ingesteld bij de belastingrechter. De rechtbank overweegt dat een lopende procedure tegen de inspecteur niet tot een andere uitkomst kan leiden in deze zaak. Op grond van vaste jurisprudentie [1] dient de Belastingdienst/Toeslagen de inkomensgegevens te gebruiken als grondslag voor de besluiten, zelfs als hiertegen door belanghebbende bezwaar of beroep is ingesteld. Een eventueel daaruit voortvloeiende wijziging van de inkomensgegevens zal dan mogelijk op grond van artikel 20 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) kunnen leiden tot een herziening van de vaststelling van het recht op toeslag. Tot die tijd dient de Belastingdienst/Toeslagen echter aan te sluiten bij voormelde inkomensgegevens.
3.5
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dan ook dat de Belastingdienst/Toeslagen op juiste gronden de huurtoeslag voor het jaar 2018 op nihil heeft vastgesteld.
Terugvordering
3.6
In artikel 26 van de Awir is bepaald dat als een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, eiseres het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft aangevoerd tegen de (hoogte van) de terugvordering. Dit onderdeel behoeft daarom geen bespreking.
4.
Conclusie en gevolgen
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt van de rechtbank. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet op de huurtoeslag (Wht)
Artikel 1a, eerste lid, van de Wht luidt: Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
Artikel 7, eerste lid, van de Wht luidt: Het recht op en de hoogte van de huurtoeslag is afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 2, eerste lid, aanhef en onder o, van de Awir luidt: In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Artikel 7, derde lid, van de Awir luidt: Indien in een inkomensafhankelijke regeling de aanspraak op een tegemoetkoming mede afhankelijk is gesteld van het vermogen, bestaat geen aanspraak op een tegemoetkoming, indien bij de belanghebbende of, indien de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, zijn partner over het berekeningsjaar voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking wordt genomen, dan wel in aanmerking zou worden genomen indien geen rekening wordt gehouden met de vrijstelling [voor groene beleggingen], bedoeld in artikel 5.13 van die wet.
Artikel 20 van de Awir luidt:
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/ Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
2. De herziening geschiedt binnen acht weken na het tijdstip waarop het voor het eerst vastgestelde, voor het eerst bepaalde of gewijzigde inkomensgegeven aan de Belastingdienst/ Toeslagen bekend is geworden dan wel de beschikking of uitspraak strekkende tot de in het eerste lid bedoelde vaststelling, bepaling of wijziging onherroepelijk is geworden.
3. Een herziening op grond van dit artikel kan leiden tot een uit te betalen bedrag doch ook tot een terug te vorderen bedrag.
Artikel 27 van de Awir luidt:
1. Over uit te betalen bedragen wordt rente vergoed en over terug te vorderen bedragen wordt rente in rekening gebracht.
2. De rente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op 1 juli van het jaar volgend op het berekeningsjaar en eindigt op de dag van de dagtekening van de beschikking tot toekenning onderscheidenlijk de beschikking tot herziening van de tegemoetkoming.
3. Het percentage van de rente is gelijk aan het percentage, bedoeld in artikel 30hb, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001)
Artikel 5.2, eerste lid van de Wet IB 2001 luidt¨
Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op 0,36% van het gedeelte van de grondslag sparen en beleggen dat behoort tot rendementsklasse I, vermeerderd met 5,38% van het gedeelte van die grondslag dat behoort tot rendementsklasse II (forfaitair rendement). De grondslag sparen en beleggen is de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. De omvang van het gedeelte van de grondslag sparen en beleggen dat behoort tot rendementsklasse I, onderscheidenlijk rendementsklasse II, wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel.
Van het gedeelte van de grondslag dat meer bedraagt dan
maar niet meer dan
wordt toegerekend aan rendementsklasse I
en wordt toegerekend aan rendementsklasse II
€ 0
€ 70.800
67%
33%
€ 70.800
€ 978.000
21%
79%
€ 978.000
0%
100%
Op grond van artikel 5.5 van de Wet IB 2001 bedraagt het heffingsvrije vermogen € 30.000.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de ABRvS van 16 april 2014 met vindplaats ECLI:NL:RVS:2014:1321