ECLI:NL:RBZWB:2022:6890

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
AWB- 20_7999
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aan eiseres met syndroom van Asperger en fibromyalgie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen. Eiseres, die lijdt aan het syndroom van Asperger, angstklachten, contactproblematiek en fibromyalgie, had in 2013 een aanvraag ingediend die in 2014 werd afgewezen omdat zij in staat werd geacht om meer dan 75% van het wettelijk minimumloon te verdienen. Na een nieuwe aanvraag in 2019, die door het UWV werd opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit, werd wederom geen uitkering toegekend. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht heeft geweigerd terug te komen op het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde oorzaak als de eerder vastgestelde beperkingen. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, wat de rechtbank gedeeltelijk toekent. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt de Staat der Nederlanden tot betaling van € 500,00 aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/7999 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

gemachtigde: mr. J.J. Brosius,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toe te kennen.
Eiseres, geboren op [geboortedatum] , is bekend met het syndroom van Asperger, angstklachten, contactproblematiek en fibromyalgie. Zij heeft op 30 oktober 2013 een (laattijdige) aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 3 januari 2014 heeft het UWV deze aanvraag na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek afgewezen op de grond dat eiseres kan werken en daarmee meer dan 75% van het wettelijk minimumloon kan verdienen.
Op 5 juni 2019 heeft eiseres een aanvraag Beoordeling arbeidsvermogen ingediend.
Dit verzoek van eiseres is door het UWV opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 januari 2014. Tevens heeft het UWV beoordeeld of sprake is van een verslechtering van de belastbaarheid binnen vijf jaar na het einde van de studie (de zogenoemde Amber situatie).
In het besluit van 11 december 2019 (primaire besluit) heeft het UWV eiseres meegedeeld dat niet wordt teruggekomen van het besluit van 3 januari 2014 omdat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het besluit van 30 juni 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is, nadat de geplande behandeling op 13 april 2022 niet door kon gaan, besproken op de zitting van de rechtbank op 21 oktober 2022.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, haar vader en [psycholoog] (psycholoog) en namens het UWV [woordvoerder verweerder] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 3 januari 2014 en terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van toegenomen beperkingen als bedoeld in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.
Wettelijk kader.
Het toepasselijk wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
3.1.
Verzekeringsarts [verzekeringsarts 1] heeft eiseres gezien op het spreekuur en heeft het dossier, inclusief de door eiseres bij haar aanvraag overgelegde informatie, bestudeerd. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat er geen aanleiding is om uit te gaan van nieuwe feiten op grond waarvan de medische situatie in de eerdere beoordeling anders geïnterpreteerd dient te worden of ernstiger van aard zou zijn. De bestudeerde informatie uit de behandelend sector ondersteunt dit standpunt. Er zijn volgens de verzekeringsarts geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gekomen die aanleiding geven om de voorgaande beoordeling te herzien. Verder heeft de verzekeringsarts gerapporteerd dat sinds augustus 2015 sprake is van toegenomen klachten, zodat beoordeeld moet worden of sprake is van een verslechtering van de gezondheid binnen vijf jaar na einde studie. Daartoe heeft de verzekeringsarts de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2019 opgesteld, geldig vanaf 1 augustus 2015.
3.2.
Verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en heeft eiseres op 14 mei 2020 op de telefonische hoorzitting gesproken, waarbij eiseres werd bijgestaan door [psycholoog] . De verzekeringsarts b&b heeft op 3 juni 2020 geconcludeerd dat geen sprake is van een Amber situatie omdat eiseres niet toegenomen beperkt is ten aanzien van de psychische klachten die bestonden in 2011. Destijds heeft zorgvuldig onderzoek plaatsgevonden en is bij de beoordeling met alle aanwezige medische informatie rekening gehouden. De lichamelijke klachten (fibromyalgie) van eiseres bestonden toen nog niet. Daarom is er wel sprake van een toename van beperkingen, maar niet uit dezelfde ziekteoorzaak.
3.3.
Eiseres heeft in beroep tegen de medische beoordeling aangevoerd dat, anders dan het UWV stelt, sprake is van nieuwe inzichten. Eiseres stelt dat de diagnose fibromyalgie weliswaar pas in 2015 is gesteld maar dat zij daarvan al in 2011 beperkingen ondervond. In dat kader wijst zij op de ingebrachte informatie van [psycholoog] . Volgens eiseres heeft het UWV dit miskend en daar geen onderzoek naar gedaan. Eiseres voert verder aan dat het enkele tijdsverloop zonder feitelijke arbeidsparticipatie met zich brengt dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (ook) in arbeidskundige zin moeten worden heroverwogen. Verder stelt eiseres dat het UWV niet mag terugkomen op de conclusie van de verzekeringsarts dat sprake is van een Amber situatie, omdat eiseres daarmee in een slechtere positie komt te verkeren. Het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) is volgens eiseres als onzorgvuldig aan te merken omdat deze haar in verband met een telefonische hoorzitting niet in persoon heeft gezien. Met de aanvullende beroepsgronden van 4 april 2022 heeft eiseres ter onderbouwing van haar standpunt een besluit in het kader van de Participatiewet, een medische verklaring van psycholoog [psycholoog] , een rapport van verzekeringsarts [verzekeringsarts 2] van stichting SAP en een rapport van de Viersprong uit 2006 overgelegd. Eiseres stelt verder dat het UWV haar onjuist heeft geïnformeerd over haar aanvraag. Tenslotte heeft eiseres verzocht om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
4. De rechtbank is van oordeel dat het UWV de aanvraag van eiseres terecht heeft aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 3 januari 2014, alsmede als een melding van toegenomen van arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na het einde van de studie (2011). Voor de stelling van eiseres dat het UWV haar onjuist heeft geïnformeerd over haar aanvraag, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten.
5.
Herhaalde aanvraag.
Op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ligt het op de weg van eiseres aan om aannemelijk te maken dat sprake is van nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden die maken dat van het besluit van 3 januari 2014 moet worden teruggekomen.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
Eiseres heeft bij de herhaalde aanvraag van 5 juni 2019 medische informatie overgelegd, te weten een brief van psychiater [psychiater] (Revant) van 30 april 2019, een brief van praktijk [praktijk] van 4 oktober 2012, informatie van de huisartsenpraktijk met daarin opgenomen informatie van neuroloog, psychiater en reumatoloog en een brief van psychiater [psychiater] (PsyQ) van 21 mei 2019.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen reden is terug te komen op het besluit van 3 januari 2014 omdat uit de thans aanwezige gegevens geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren komen die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van de eerder vastgestelde belastbaarheid.
Nu het hier gaat om een beoordeling in het kader van artikel 4:6 van de Awb kan met eerst in beroep overgelegde gegevens geen rekening worden gehouden. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 16 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3582. Desondanks heeft verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b 2] in haar rapport van 21 september 2022 (ook) de door eiseres in beroep overgelegde medische informatie bekeken en beoordeeld. Haar gemotiveerde conclusie is dat deze informatie, evenals de bij de aanvraag overgelegde informatie, geen aanleiding geeft voor een ander standpunt. De rechtbank kan dit volgen.
Het UWV heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding zijn het eerder genomen besluit van 3 januari 2014 te herzien. Verder ziet de rechtbank in de beroepsgronden van eiseres geen aanleiding voor het oordeel dat sprake is van een evident onredelijk besluit.
Het standpunt van eiseres dat een inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden en het bestreden besluit inhoudelijk moet worden getoetst, wordt niet gevolgd. Dat de door eiseres overgelegde medische stukken zijn voorgelegd aan een verzekeringsarts en verzekeringsarts b&b betekent niet dat sprake is geweest van een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag, voor zover die zag op een herziening van het eerder genomen besluit. De stukken zijn immers voorgelegd ter beoordeling of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om terug te komen van dat eerdere besluit.
6.
Toepassing artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong (Amber-bepaling)
6.1.
Eiseres heeft het UWV expliciet verzocht om te beoordelen of sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na beëindiging van haar studie. Nu sprake is van een zogenoemde laattijdige aanvraag, ligt de bewijslast dat sprake is van toegenomen beperkingen op eiseres. De rechtbank overweegt dat niet meer exact kan worden vastgesteld wanneer in 2011 eiseres haar studie heeft beëindigd, maar aannemelijk is geworden dat zij niet meer aan het nieuwe schooljaar is begonnen dat jaar. De rechtbank stelt de periode in geding daarom vast van september 2011 tot september 2016.
Eiseres heeft haar herhaalde aanvraag ingediend na 1 januari 2015. Dit heeft tot gevolg dat artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015 in de weg staat aan het ontstaan van een recht op arbeidsondersteuning (en daarmee inkomensondersteuning) op grond van de Wajong 2010. Een beroep op toegenomen arbeidsongeschiktheid dat op of na 1 januari 2015 voor het eerst is gedaan, kan uitsluitend worden getoetst aan de hand van de criteria van de Wajong 2015. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 juni 2019, ECLI:NL:CRVB: 2019:2075 en van 18 december 2019, ECLI:NL:CRVB:
2019:4185.
De verzekeringsarts heeft bij haar beoordeling niet onderkend dat de aanvraag van eiseres moet worden getoetst aan de Wajong 2015. De verzekeringsarts b&b heeft dit wel onderkend en heeft op juiste wijze getoetst aan artikel 1a;1, tweede lid, van de Wajong 2015. Hierin is opgenomen de voorwaarde dat de beperkingen die binnen een periode van vijf jaar hebben geleid tot een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam ontbreken, voortkomen uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan beperkingen werden ondervonden op de dag dat de achttienjarige leeftijd werd bereikt dan wel de studie werd beëindigd.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat weliswaar sprake is van een verslechtering van de gezondheid binnen vijf jaar na het einde van de studie, maar dat deze verslechtering (fibromyalgie) niet voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan beperkingen werden ondervonden bij einde van de studie (psychische klachten).
Eiseres stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat de beperkingen die voortvloeien uit de fibromyalgie ook al aanwezig waren bij einde van de studie en dus moeten leiden tot toekenning van een Wajong-uitkering. Eiseres voelt zich in dat standpunt gesteund door haar behandelend psycholoog [psycholoog] .
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten en alle aanwezige medische informatie bij de beoordeling hebben betrokken. De omstandigheid dat de verzekeringsarts b&b eiseres niet in persoon heeft gezien maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig was. De rechtbank overweegt dat er in de primaire fase een spreekuurcontact heeft plaatsgevonden met een verzekeringsarts. Het onderzoek in bezwaar heeft plaatsgevonden door een verzekeringsarts b&b. Deze heeft dossier onderzoek verricht en de telefonische hoorzitting bijgewoond. Blijkens het verslag van de hoorzitting, opgenomen in het rapport van 3 juni 2020, heeft zij eiseres, die werd bijgestaan door [psycholoog] , uitvoerig gesproken en bevraagd, waarbij zij ook de door [psycholoog] verstrekte informatie over eiseres heeft meegewogen. Bovendien gaat het hier om een laattijdige aanvraag met een periode in geding die ligt in het verleden en bevatte het dossier voldoende medische informatie over deze periode. De beroepsgrond over de zorgvuldigheid van het onderzoek slaagt niet.
6.3.
Dat de verzekeringsarts b&b tot een andere conclusie komt dan de verzekeringsarts leidt er, anders dan eiseres stelt, niet toe dat haar situatie door het maken van bezwaar is verslechterd (de zogenoemde reformatio in peius). De situatie van eiseres blijft immers onveranderd, namelijk de situatie dat geen recht op een Wajong-uitkering bestaat.
6.4.
Naar aanleiding van de in beroep ingebrachte medische informatie heeft verzekeringsarts b&b [verzekeringsarts b&b 2] het dossier, inclusief alle voorhanden zijnde medische informatie, bestudeerd. In haar rapport van 21 september 2022 heeft zij een nadere onderbouwing gegeven van het standpunt van het UWV dat geen sprake is van een Amber situatie. De verzekeringsarts b&b heeft in dat verband gerapporteerd dat ten tijde van de eerdere beoordeling sprake was van psychische beperkingen als gevolg van ASS (autismespectrumstoornis) en de sociale fobie (angstklachten). Uit de gegevens van de behandeld sector blijkt dat eiseres bij PsyQ bekend was van 17 augustus 2018 tot 7 maart 2019. Deze gegevens zijn van latere datum en hebben geen betrekking op de hier te beoordelen periode. Van de gegevens van praktijk [praktijk] van 4 oktober 2012 stelt de verzekeringsarts b&b dat deze eerder hadden kunnen worden ingebracht, maar los hiervan geen reden zijn om uit te gaan van toegenomen beperkingen gedurende de Amber periode. Een eenmalige matige depressie is volgens de verzekeringsarts b&b niet dermate ernstig dat dit zou leiden tot verdergaande beperkingen dan reeds werden aangenomen in relatie met de ASS en sociale fobie. Bij de eerdere beoordeling in 2013 stonden geen depressieve kenmerken op de voorgrond en waren er geen aanwijzingen voor een depressie.
De rechtbank kan de conclusie van de verzekeringsarts b&b volgen. De informatie van [psycholoog] acht de rechtbank in dit verband niet relevant omdat zij basispsycholoog is en geen arts. Het rapport van SAP heeft betrekking op de situatie ten tijde van het onderzoek in 2021. Dat eiseres is vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen in het kader van de Participatiewet is voor de Wajong beoordeling niet relevant. Deze stukken hebben bovendien geen betrekking op de periode in geding.
Nu er in de te beoordelen periode geen toename van beperkingen is op grond van de psychische klachten, wordt niet voldaan aan de voorwaarde in artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong dat de beperkingen die binnen een periode van vijf jaar hebben geleid tot een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie duurzaam ontbreken, voortkomen uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan beperkingen werden ondervonden op de dag dat de achttienjarige leeftijd werd bereikt (onderdeel a) dan wel de studie (onderdeel b) werd beëindigd.
Voor het standpunt van eiseres dat zij destijds al lichamelijke beperkingen had op grond van de later gestelde diagnose fibromyalgie ziet de rechtbank, onder verwijzing naar de voorhanden zijnde medische informatie en rapporten van de verzekeringsartsen b&b geen aanknopingspunten. De voorhanden zijnde medische informatie bevat geen enkele aanwijzing dat eiseres al bij einde studie in 2011 als gevolg van fibromyalgie dan wel een reumatische aandoening beperkingen ondervond. Dat later door reumatoloog [reumatoloog] bij eiseres de diagnose fibromyalgie is gesteld maakt dit niet anders.
Concluderend onderschrijft de rechtbank het standpunt van het UWV dat bij eiseres in de periode in geding geen sprake is van een toename van de beperkingen als gevolg van haar psychische klachten. Ook onderschrijft de rechtbank het standpunt van het UWV dat de toegenomen fysieke beperkingen van eiseres voortkomen uit een andere ziekteoorzaak dan aan de orde was bij einde van de studie in 2011. Deze beperkingen (voortvloeiend uit fibromyalgie) moeten dan ook voor de toepassing van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong 2015 buiten beschouwing worden gelaten. In deze situatie wordt niet toegekomen aan een arbeidskundige beoordeling.
7.
Conclusie
Het beroep is ongegrond.
8.
Schadevergoeding.
Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wegens de lange duur van de procedure.
Eiseres heeft op de zitting desgevraagd meegedeeld dat zij geen aanleiding ziet dit verzoek nader te onderbouwen. Het UWV heeft op de zitting desgevraagd verklaard zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank.
Het is vaste rechtspraak dat als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren.
De rechtbank zal bezien of tussen de ontvangst van het bezwaarschrift bij het UWV tot aan het moment van de te geven uitspraak van de rechtbank een periode van twee jaar of meer is verstreken. Is dat het geval, dan zal worden bezien aan welke partij de overschrijding van die termijn van twee jaren is toe te rekenen.
Het bezwaarschrift is op 21 januari 2020 ontvangen door het UWV. Dit betekent dat de termijn van twee jaar is verstreken op 20 januari 2022. Het UWV heeft tijdig op het bezwaar beslist. De rechtbank doet uitspraak op 16 november 2022. Daarvan uitgaande zou de redelijke termijn met 10 maanden zijn overschreden.
De vertraging is naar het oordeel van de rechtbank echter niet voor de gehele periode in overwegende mate aan de rechtbank te wijten. Voor een gedeelte is de vertraging aan eiseres toe te rekenen, gelet op het feit dat zij een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek heeft ingediend waardoor de zitting op 13 april 2022 geen doorgang kon vinden en vervolgens eiseres bij het plannen van een nieuwe zitting aangaf dat deze pas na 1 september 2022 kon plaatsvinden én alleen op een vrijdag in verband met de gewenste aanwezigheid van [psycholoog] . De vertraging van zes maanden die is ontstaan vanaf 13 april 2022 tot de zitting van 21 oktober 2022 wordt daarom in mindering gebracht op de voornoemde termijn van tien maanden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de redelijke termijn met vier maanden overschreden. Er bestaat recht op schadevergoeding van € 500,00 per overschrijding van een half jaar. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een schadevergoeding van € 500,00. De overschrijding van de redelijke termijn wordt volledig toegerekend aan de beroepsfase, omdat de bezwaarfase niet langer dan een half jaar heeft geduurd. De Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) dient daarom € 500,00 aan eiseres te betalen. De rechtbank merkt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in zoverre mede aan als partij in dit geding.
9. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiseres van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 500,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 16 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage
Wettelijk kader
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
In het tweede lid is bepaald dat het bestuursorgaan, indien geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 1a:1 van de Wajong bepaalt het volgende:
1. Jongegehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoel in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap op bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
Deze nadere regels zijn neergelegd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: Schattingsbesluit).
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.
In het tweede lid van artikel 1a is bepaald dat een taak als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, de kleinste eenheid van een functie is en bestaat uit één of meerdere handelingen.
In artikel 2:15, vierde lid, van de Wajong 2015, zoals dit met ingang van 1 januari 2015 is komen te luiden, is bepaald dat het recht op arbeidsondersteuning niet kan ontstaan, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet, te weten 1 januari 2015.