ECLI:NL:RBZWB:2022:684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
BRE-21_4452
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroepschrift inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2022 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroepschrift dat was ingediend door de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2015. De uitspraak op bezwaar was gedateerd op 25 mei 2021, en de wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde op 6 juli 2021. Het beroepschrift werd echter pas op 18 oktober 2021 digitaal ingediend, wat betekende dat het niet tijdig was ingediend.

De rechtbank overwoog dat de wettelijke bepalingen omtrent beroepstermijnen dwingend zijn en dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring volgt, tenzij er sprake is van verschoonbaarheid. De gemachtigde van de belanghebbende had aangevoerd dat de belanghebbende in mei 2021 ziek was en dat dit de reden was voor de vertraging in de indiening van het beroepschrift. Ondanks de moeilijke omstandigheden van de belanghebbende, oordeelde de rechtbank dat deze redenen niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te kwalificeren. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde verzuimd had om tijdig een (pro-forma) beroepschrift in te dienen, wat voor rekening van de belanghebbende kwam.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, en deze uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank, waarbij de indiener kan verzoeken om gehoord te worden over het verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/4452
uitspraak van 11 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

Motivering

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend betreffende de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015 met aanslagnummer [aanslagnummer] .
De uitspraak op bezwaar heeft als dagtekening 25 mei 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan belanghebbende pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden.
De wettelijke termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn eindigde op 6 juli 2021. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ook is het beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Het beroepschrift is op 18 oktober 2021 digitaal bij de rechtbank ingediend. Het beroepschrift is daarom niet tijdig ingediend.
De wetsartikelen over beroepstermijnen zijn dwingend van aard. Dit betekent dat bij een termijnoverschrijding een niet-ontvankelijkverklaring moet volgen. Dat is alleen anders indien “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest”, oftewel indien de termijnoverschrijding ‘verschoonbaar’ is.
Namens belanghebbende is aangevoerd dat haar gemachtigde de uitspraak op bezwaar op 31 mei 2021 heeft doorgestuurd met het verzoek aan te geven of zij in beroep wenst te gaan. Belanghebbende heeft daar – ondanks een rappel van de gemachtigde op 18 mei 2021 – pas op 13 oktober 2021 op gereageerd. De reden daarvan is dat belanghebbende in mei 2021 ziek was en allerlei medische onderzoeken moest ondergaan. In juni 2021 is borstkanker vastgesteld en de maanden daarop moest belanghebbende chemotherapie ondergaan. Na de therapie is nog een operatie gevolgd.
De rechtbank is van oordeel dat deze redenen de overschrijding niet verschoonbaar maken. De rechtbank heeft begrip voor de moeilijke omstandigheden van belanghebbende. Op basis van wat is aangevoerd kan echter niet worden geconcludeerd dat (de gemachtigde van) belanghebbende niet in staat is geweest tijdig een (pro-forma) beroepschrift in te dienen. Dat gemachtigde heeft verzuimd om tijdig een (pro-forma) beroepschrift in te dienen, komt voor rekening van belanghebbende.
Het beroep is daarom, gelet op de artikelen 6:7 tot en met 6:11 van de Awb, kennelijk niet-ontvankelijk.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 11 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.