Op 19 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, die op 2 december 2021 was veroordeeld voor poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging, stelde dat het afnemen van DNA niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten. Tijdens de zitting op 5 april 2022 was de veroordeelde niet verschenen, maar zijn raadsvrouw heeft het bezwaar toegelicht. De officier van justitie was van mening dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moest worden, gezien de aard van het misdrijf en het ontbreken van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de door de veroordeelde aangevoerde redenen niet voldoende waren om een uitzondering te maken. Geweldsincidenten zijn bij uitstek geschikt voor forensisch onderzoek, en de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het afnemen van DNA onterecht zouden maken. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, en deze beslissing werd genomen door rechter R.P. Broeders in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende.