ECLI:NL:RBZWB:2022:6830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
22-001209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden

Op 19 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, die op 2 december 2021 was veroordeeld voor poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging, stelde dat het afnemen van DNA niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten. Tijdens de zitting op 5 april 2022 was de veroordeelde niet verschenen, maar zijn raadsvrouw heeft het bezwaar toegelicht. De officier van justitie was van mening dat het bezwaarschrift ongegrond verklaard moest worden, gezien de aard van het misdrijf en het ontbreken van bijzondere omstandigheden.

De rechtbank overwoog dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden vereist dat bij iedere veroordeelde celmateriaal wordt afgenomen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de door de veroordeelde aangevoerde redenen niet voldoende waren om een uitzondering te maken. Geweldsincidenten zijn bij uitstek geschikt voor forensisch onderzoek, en de rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het afnemen van DNA onterecht zouden maken. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, en deze beslissing werd genomen door rechter R.P. Broeders in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/132849-19
rk-nummer: 22-001209
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 18 januari 2022, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde]wonende te [woonadres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. S. Meijer, Gaasterland 2-1, 1948 RG Beverwijk
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 5 april 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij is de officier van justitie gehoord.
Veroordeelde en zijn raadsvrouw zijn behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het bezwaarschrift verschenen met bericht van verhindering.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat hij bij vonnis van 2 december 2021 door deze rechtbank is veroordeeld ter zake een poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging tot een taakstraf voor de duur van 150 uren. Veroordeelde heeft DNA afgestaan. Veroordeelde meent dat op hem de uitzondering van toepassing is en dat DNA-materiaal geen enkele rol van betekenis heeft gespeeld in het voorbereidend strafrechtelijk onderzoek naar veroordeelde. Zijn DNA is niet van betekenis ter voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten. Daarnaast is veroordeelde first offender. de veroordeling ziet op een incident en de kans op recidive is klein. Daarnaast zijn er geen reële aanwijzingen dat veroordeelde in de toekomst een ander misdrijf zal begaan. Veroordeelde is niet meer met politie en justitie in aanraking geweest. Veroordeelde vraagt de rechtbank zijn bezwaarschrift gegrond te verklaren.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat de aard van het misdrijf zich verzet tegen gegrondverklaring van onderhavig bezwaarschrift. Daarnaast zijn er geen bijzondere (persoonlijke) omstandigheden aangevoerd die als uitzondering gezien kunnen worden. Het bezwaarschrift dient ongegrond verklaard te worden.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 december 2021 is veroordeelde veroordeeld ter zake van, kort gezegd, het medeplegen van een poging tot zware mishandeling en het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen tot een taakstraf voor de duur van 150 uren.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 7 december 2021, heeft veroordeelde op 6 januari 2022 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
Over het door veroordeelde aangevoerde bezwaar dat sprake is van een uitzonderingsgeval in de zin van artikel 2 aanhef en onder b, van de Wet, overweegt de rechtbank als volgt.
Veroordeelde heeft een beroep gedaan op de uitzonderinggrond dat sprake is van een veroordeling voor een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. Geweldsincidenten zijn bij uitstek geschikt voor forensisch onderzoek waarbij ook DNA kan worden geanalyseerd.
De wetgever heeft slechts een zeer beperkte reikwijdte gegeven aan de uitzonderingsituatie waarop veroordeelde een beroep doet; in de memorie van toelichting wordt als voorbeeld voor een dergelijke uitzondering een situatie aangehaald waarbij de veroordeelde vanwege ernstig lichamelijk letsel in de toekomst geen strafbaar feit meer kan plegen. Weliswaar behoeft het opnieuw vervallen in crimineel gedrag niet feitelijk onmogelijk te zijn om een beroep op de uitzonderingsgrond te honoreren, doch in dat geval dienen er zeer uitzonderlijke omstandigheden te worden aangevoerd waaronder het strafbare feit is gepleegd. Het moet dan gaan om omstandigheden die zich in de toekomst met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet meer zullen voordoen. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar derhalve ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 19 april 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.