ECLI:NL:RBZWB:2022:6829

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 april 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
21-019928
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA-afname veroordeelde in jeugdkwestie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 april 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen de afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, geboren in 2002, had eerder een werkstraf van 20 uren opgelegd gekregen voor schuldwitwassen. Het bezwaarschrift was ingediend op 20 december 2021 en betrof de vraag of de afname van DNA-materiaal noodzakelijk was voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Tijdens de zitting op 5 april 2022 zijn de veroordeelde, zijn moeder en zijn raadsvrouw, mr. N. Assouiki, gehoord. De veroordeelde voerde aan dat de afname van DNA-materiaal niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten, gezien zijn lage recidiverisico volgens de Raad voor de Kinderbescherming. De officier van justitie was van mening dat het bezwaarschrift ongegrond moest worden verklaard, omdat er bij veroordelingen doorgaans DNA wordt afgenomen.

De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de afname van DNA-materiaal in dit geval niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van strafbare feiten, vooral omdat het delict digitaal was gepleegd en de veroordeelde ten tijde van het delict minderjarig was. De rechtbank concludeerde dat er voldoende redenen waren om het bezwaarschrift gegrond te verklaren. De rechtbank heeft daarom besloten dat het celmateriaal van de veroordeelde vernietigd moest worden. Deze beslissing is genomen door rechter R.P. Broeders, in aanwezigheid van griffier J. van ‘t Westende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/204067-21
rk-nummer: 21-019928
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 20 december 2021, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde]geboren op [geboortedag] 2002,
wonende te [woonadres],
woonplaats kiezende ten kantore van mr. N. Assouiki, Bisschop Zwijsenstraat 25, 5038 VA Tilburg
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 5 april 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, veroordeelde en mr. N. Assouiki als gemachtigd raadsvrouw van veroordeelde en de moeder van veroordeelde gehoord.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat er op 14 december 2021 onder hem DNA is afgenomen en opgenomen in de daarvoor bestemde databanken. De opname van zijn DNA-materiaal kan niet van betekenis zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van enig strafbaar feit. De veroordeling betreft een jeugdkwestie waar veroordeelde, uiteindelijk, een werkstraf voor de duur van 20 uren is opgelegd. Het algemene recidiverisico is volgens de Raad voor de Kinderbescherming laag. De af- en opname van DNA-materiaal van veroordeelde grijpt diep in zijn persoonlijke levenssfeer. Mede vanuit het gedachtegoed van het IVRK. Redenen waarom veroordeelde de rechtbank verzoekt haar bezwaarschrift gegrond te verklaren.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. Veroordeelde heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen. Het uitgangspunt bij een dergelijke veroordeling is dat er DNA wordt afgenomen onder de veroordeelde. Van een uitzondering is geen sprake. De officier van justitie ziet geen aanleiding in de leeftijd van veroordeelde, de opgelegde straf aan veroordeelde en het strafblad van veroordeelde om hiervan af te wijken.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 oktober 2021 is veroordeelde veroordeeld ter zake van, kort gezegd, schuldwitwassen tot een werkstraf voor de duur van 20 uren.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 10 november 2021, heeft veroordeelde op 14 december 2021 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
Over het door veroordeelde aangevoerde bezwaar dat sprake is van een uitzonderingsgeval in de zin van artikel 2 aanhef en onder b, van de Wet, overweegt de rechtbank als volgt.
Veroordeelde heeft een beroep gedaan op de uitzonderinggrond dat sprake is van een veroordeling voor een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval veroordeelde een beroep toekomt op de in de Wet genoemde uitzonderingen. In dit concrete geval, waarin het schuldwitwassen digitaal is gepleegd, zal DNA-onderzoek in beginsel redelijkerwijs niet van betekenis kunnen zijn voor de opheldering van dergelijke strafbare feiten. In het geval als het onderhavige zal in beginsel ook in het voorbereidend onderzoek geen celmateriaal voor DNA-onderzoek worden afgenomen vanwege het vereiste belang van het onderzoek, zodat er sprake is van een door de wetgever bedoelde uitzondering. Desondanks moet, blijkens de Memorie van Antwoord, het DNA-profiel toch worden verwerkt en bepaald indien er omstandigheden zijn die aannemelijk maken dat veroordeelde zal recidiveren ter zake van andere misdrijven waarvoor DNA-onderzoek wel van belang kan zijn, of indien veroordeelde in het verleden ook andere misdrijven heeft begaan waarbij doorgaans wel celmateriaal achterblijft (Kamerstukken I 2003/04, 28 685, C, p. 9). Daartoe merkt de rechtbank op dat, hoewel er sprake lijkt te zijn van recidive op het strafblad van veroordeelde, de raadsvrouw terecht heeft aangevoerd dat voorgaande strafbare feiten voortvloeien uit het zelfde feitencomplex en er geen nieuwe feiten op het strafblad van veroordeelde open staan.
Voorts kunnen bij de beoordeling of in de onderhavige zaak sprake is van een uitzonderingssituatie de volgende factoren een rol kunnen spelen:
- de leeftijd van de minderjarige ten tijde van het begaan van het delict;
- de reële ernst van het feit;
- de omstandigheden waaronder het feit is begaan;
- de mate van waarschijnlijkheid dat de minderjarige opnieuw een strafbaar feit zal plegen; en
- de overige persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde ten tijde van het strafbare feit minderjarig was. De Raad voor de Kinderbescherming stelt in haar rapport vast dat er sprake is van een laag recidiverisico en dat er (meer dan) genoeg beschermende factoren in het leven van veroordeelde aanwezig zijn. Daarbij heeft de kinderrechter een (relatief) zeer geringe werkstraf aan veroordeelde heeft opgelegd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing en berechting van strafbare feiten begaan door veroordeelde. Het bezwaarschrift zal gegrond worden verklaard en het celmateriaal moet worden vernietigd.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg dient te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is op 19 april 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.