In deze zaak heeft de erfgenaam van wijlen [eiseres] beroep ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag voor verlenging van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg op 29 april 2020, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard op 10 maart 2021. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op de hoogte gesteld van het overlijden van betrokkene op 26 oktober 2021 en heeft aangegeven dat eiser, de echtgenoot en erfgenaam, de beroepsprocedure wenst voort te zetten. De rechtbank heeft de zaak op 4 oktober 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene leed aan een zeldzame progressieve aandoening en dat eiser mantelzorg verleende, naast het ontvangen van een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging. Eiser heeft aangevoerd dat hij door de toegenomen zorgbehoefte van betrokkene overbelast raakte en heeft verzocht om schadevergoeding voor de kosten van ingeschakelde huishoudelijke hulp. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de dreigende overbelasting van eiser en dat er sprake was van een motiveringsgebrek in de besluitvorming van het college. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte kosten voor huishoudelijke hulp en het griffierecht.
De rechtbank benadrukt dat gemeenten in individuele gevallen een zorgvuldige afweging moeten maken en rekening moeten houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager. In dit geval heeft het college onvoldoende maatwerk geleverd en is er niet adequaat omgegaan met de situatie van eiser en betrokkene. De rechtbank heeft de kosten voor de huishoudelijke hulp vastgesteld op € 306,- en de proceskosten op € 1.518,-.