ECLI:NL:RBZWB:2022:6798

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
16 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1538
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag verlenging huishoudelijke hulp op grond van de Wmo na overlijden van betrokkene

In deze zaak heeft de erfgenaam van wijlen [eiseres] beroep ingesteld tegen de afwijzing van de aanvraag voor verlenging van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg op 29 april 2020, en het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard op 10 maart 2021. De gemachtigde van eiser heeft de rechtbank op de hoogte gesteld van het overlijden van betrokkene op 26 oktober 2021 en heeft aangegeven dat eiser, de echtgenoot en erfgenaam, de beroepsprocedure wenst voort te zetten. De rechtbank heeft de zaak op 4 oktober 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene leed aan een zeldzame progressieve aandoening en dat eiser mantelzorg verleende, naast het ontvangen van een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging. Eiser heeft aangevoerd dat hij door de toegenomen zorgbehoefte van betrokkene overbelast raakte en heeft verzocht om schadevergoeding voor de kosten van ingeschakelde huishoudelijke hulp. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de dreigende overbelasting van eiser en dat er sprake was van een motiveringsgebrek in de besluitvorming van het college. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college veroordeeld tot vergoeding van de gemaakte kosten voor huishoudelijke hulp en het griffierecht.

De rechtbank benadrukt dat gemeenten in individuele gevallen een zorgvuldige afweging moeten maken en rekening moeten houden met de specifieke omstandigheden van de aanvrager. In dit geval heeft het college onvoldoende maatwerk geleverd en is er niet adequaat omgegaan met de situatie van eiser en betrokkene. De rechtbank heeft de kosten voor de huishoudelijke hulp vastgesteld op € 306,- en de proceskosten op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1538 WMO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2022 in de zaak tussen

de erfgenaam van [eiseres] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.F. Antes),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg(het college), verweerder.

Inleiding

Wijlen [eiseres] (betrokkene) heeft beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor verlenging van huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Met het besluit van 29 april 2020 (primair besluit) heeft het college de aanvraag afgewezen. Met het besluit van 10 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van betrokkene tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Bij brief van 5 november 2021 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank bericht dat betrokkene op 26 oktober 2021 is overleden. Hij heeft aangegeven dat eiser, haar echtgenoot en erfgenaam [eiser] , de beroepsprocedure wenst voort te zetten. Bij brief van 21 december 2021 zijn de daartoe benodigde stukken overgelegd.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 4 oktober 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren hierbij aanwezig. Namens het college waren aanwezig [woordvoerder verweerder] en [woordvoerder verweerder] .

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Betrokkene had een zeldzame progressieve aandoening en leed aan long- en vaatproblematiek. Zij bezocht wekelijks diverse artsen in Leiden en Goes. Eiser verleende mantelzorg, daarnaast bood hij persoonlijke verzorging middels een persoonsgebonden budget (pgb) vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). Hij ontving een pgb voor 10,5 uur per week, bestaande uit 1 uur verzorging en 0,5 uur verpleging per dag.
Het college heeft voor een half jaar 3 uur per week huishoudelijke hulp op grond van de Wmo aan betrokkene toegekend in de vorm van respijtzorg wegens achterstallige schoonmaak en extra schoonmaakwerkzaamheden voorvloeiend uit een verbouwing. Deze indicatie liep tot 18 april 2020. Betrokkene heeft het college verzocht om verlenging van de aan haar toegekende huishoudelijk hulp. In maart 2020 heeft er een keukentafelgesprek plaatsgevonden.
Bij het primaire besluit heeft het college de aanvraag afgewezen, omdat de te verlenen huishoudelijke hulp onder gebruikelijke zorg zou vallen: eiser wordt geacht de huishoudelijke taken uit te kunnen voeren. Het college heeft verder overwogen dat er een mogelijkheid om eiser te ontlasten is door de persoonlijke verzorging uit handen te geven aan een zorgaanbieder, hij kan in de tijd die overblijft de huishoudelijke taken verrichten. Betrokkene heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
Op 3 september 2020 heeft de hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. De commissie bezwaarschriften heeft op 29 september 2020 geadviseerd het bezwaar gegrond te verklaren, omdat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de (on)mogelijkheden van eiser om (naast de persoonlijke verzorging) ook alle huishoudelijke taken uit te voeren.
Op 19 oktober 2020 heeft het college een medisch advies gevraagd bij [adviesorganisatie] . Op 11 december 2020 heeft een medisch adviseur van [adviesorganisatie] advies uitgebracht.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiser voert aan dat uit het rapport van [adviesorganisatie] niet met zekerheid blijkt dat hij alle huishoudelijke taken naast de persoonlijke verzorging kon blijven uitvoeren zonder overbelast te raken. Door een toename aan klachten bij betrokkene zou eiser steeds zwaarder belast worden. Zijn eigen lichamelijke klachten waren nog in onderzoek. Eiser heeft betrokkene tot aan haar overlijden intensief en liefdevol verzorgd. Daarnaast heeft hij zo goed en zo kwaad als het ging ook de huishoudelijke taken er ook nog bijgedaan, waarschijnlijk tot schade aan zijn eigen gezondheid. In juni 2021 ging het niet meer. Eiser en betrokkene hebben toen besloten voor eigen rekening 3 uur per week voor € 17,- per uur huishoudelijke hulp in te huren. Eiser verzoekt om een schadevergoeding. In aanvulling hierop stelt eiser dat hij verbijsterd is over de formele toon in het verweerschrift en de hardheid en verbetenheid die namens het college tentoon wordt gespreid. Er worden al te makkelijke alternatieven aangereikt. De menselijk maat ontbreekt.
Beoordelingskader
3. Het beoordelingskader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beoordeling
Procesbelang
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
5. Eiser heeft in zijn beroepschrift verzocht om een schadevergoeding. Omdat het college weigerde huishoudelijke hulp toe te kennen en het hem te zwaar werd, heeft hij op enig moment voor eigen rekening huishoudelijke hulp ingeschakeld voor 3 uur per week. De kosten daarvan bedroegen € 17,- per uur. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek om schadevergoeding hiermee voldoende onderbouwd is en dat eiser er belang bij heeft dat er een inhoudelijk oordeel wordt gegeven in deze zaak.
Inhoudelijk
6. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene vanwege haar medische beperkingen was aangewezen op hulp bij het huishouden en dat eiser tot haar huishouden behoorde. Enkel in geschil is of eiser de benodigde ondersteuning in het huishouden als gebruikelijke hulp kon verlenen.
7. Taken vallen niet onder gebruikelijke hulp als een huisgenoot of partner zodanige gezondheidsproblemen heeft dat de betreffende taken niet door diegene uitgevoerd kunnen worden. Het college moet onderzoeken of een leefeenheid door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en of overbelasting dreigt. Daarvoor moet echter wel onderbouwd gesteld worden dat er sprake is van medische beperkingen of dreigende overbelasting.
8. Eiser stelt dat ook hij te kampen heeft met medische beperkingen. Daartoe heeft hij tijdens de hoorzitting in bezwaar twee medische stukken overgelegd, te weten een verwijsbrief van zijn huisarts van 14 augustus 2020 en een brief van een internist van 1 september 2020. Hieruit blijkt dat eiser lijdt aan spierreuma. Uit het rapport van [adviesorganisatie] blijkt echter dat eiser weinig fysieke beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van huishoudelijke taken. Alleen als hij veel kracht moet zetten met de rechterhand en langdurig boven schouderhoogte moet werken ontstaan er klachten. Er kan dan ook niet gesteld worden dat eiser vanwege gezondheidsproblemen niet in staat was de huishoudelijke taken uit te voeren.
9. Van belang is echter dat betrokkene en eiser al in 2019 bij het college hebben aangegeven dat overbelasting van eiser dreigt. De feiten en omstandigheden die daaraan bij hebben gedragen zijn bij het college bekend en worden niet betwist. Eiser verzorgde en verpleegde zijn ernstig zieke vrouw namelijk dag en nacht. Hij ontving hiervoor een pgb vanuit de Zvw. Zoals de commissie bezwaarschriften terecht heeft gesteld, is de keuzevrijheid die betrokkene heeft om eiser in te zetten voor haar verzorging en verpleging inherent aan een pgb. Het college heeft in het primaire besluit dan ook ten onrechte gesteld dat eiser de verzorging en verpleging uit handen zou kunnen of moeten geven om in plaats daarvan de huishoudelijke taken uit te voeren.
10. De commissie bezwaarschriften heeft geoordeeld dat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat eiser de huishoudelijke taken naast de verzorging en verpleging van betrokkene kon blijven uitvoeren zonder overbelast te raken. Daarop heeft het college [adviesorganisatie] ingeschakeld om nader onderzoek te verrichten. In het rapport van de medisch adviseur van [adviesorganisatie] staat dat er tijdens het spreekuur geen aanwijzingen zijn gezien die wijzen op ernstige overbelasting of overspannenheid bij eiser. Op de vraag of eiser alle taken kan blijven uitvoeren zonder overbelast te raken, heeft de medisch adviseur echter gesteld dat het reëel te verwachten is dat eiser, bij een toenemende zorgbehoefte van betrokkene, steeds zwaarder belast zal worden en tekenen van overspanning/overschrijding van zijn draagkracht zal gaan vertonen. De kans daarop is volgens de medisch adviseur reëel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in de besluitvorming onvoldoende rekening gehouden met deze conclusie. Het was immers bekend dat betrokkene een steeds grotere zorgbehoefte zou krijgen vanwege haar progressieve aandoeningen, zodat ook de kans op overbelasting van eiser op korte termijn op de loer lag. Het college kon dermate specifieke aanknopingspunten dat er overbelasting dreigde, ook al was daar op het moment zelf nog (net) geen sprake van, niet ongemotiveerd terzijde schuiven. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van een motiveringsgebrek.
11. De rechtbank wijst er daarbij op dat uit de wetsgeschiedenis bij de Wmo volgt dat de wetgever het wenselijk heeft geacht dat gemeenten op het punt van gebruikelijke hulp beleid ontwikkelen, maar dat dit onverlet laat dat gemeenten in individuele situaties telkens weer een zorgvuldige afweging dienen te maken en daarbij rekening dienen te houden met de noodzaak tot ondersteuning en de specifieke omstandigheden van aanvrager, waaronder zijn persoonskenmerken en zijn gezinssituatie (Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 28-29 en Kamerstukken II, 2013/14, 33 841, nr. 34, p. 140).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in dit geval, gelet op de zeer specifieke situatie waarin eiser en betrokkene verkeerden, een onvoldoende zorgvuldige afweging gemaakt. Er is ten onrechte geen maatwerk geleverd. Maatwerk ontbreekt overigens ook in de wijze waarop er door het college met eiser is gecommuniceerd in deze zaak.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien. Nu de periode waarover huishoudelijke hulp zou moeten worden toegekend reeds verstreken is, rest immers slechts een beslissing over het verzoek om schadevergoeding.
Zowel uit het beroepschrift als eisers verklaring ter zitting blijkt dat hij de huishoudelijke hulp in juni 2021 uit handen heeft gegeven, omdat het hem teveel werd. Daarbij heeft eiser ter zitting verklaard dat de hulp in verband met de vakantieperiode pas in augustus 2021 gestart. In september 2021 is de hulp weer beëindigd. In totaal zou het gaan om een periode van 6 weken. De rechtbank bepaalt daarom dat het college de door eiser gemaakte kosten voor huishoudelijke hulp ter hoogte van € 306,- (6 weken x 3 uren per week x € 17,- per uur) aan eiser dient te vergoeden.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
14. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat het college een bedrag ter hoogte van € 306,- aan eiser dient te vergoeden;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 15 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: Beoordelingskader

Volgens artikel 1.1.1 van de Wmo wordt onder gebruikelijke hulp verstaan: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
In artikel 1.2.1, aanhef en onder a, van de Wmo is bepaald dat een ingezetene van Nederland overeenkomstig de bepalingen van deze wet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit door het college van de gemeente waarvan hij ingezetene is, te verstrekken ondersteuning van zijn zelfredzaamheid en participatie, voor zover hij in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
In artikel 2.1.3, eerste lid, van de Wmo is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening de regels vaststelt die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het in artikel 2.1.2 bedoelde plan en de door het college ter uitvoering daarvan te nemen besluiten of te verrichten handelingen.
Aan deze bepaling heeft de gemeenteraad uitvoering gegeven met de Verordening Wmo en Jeugdhulp gemeente Middelburg 2020 (de verordening).
In artikel 6, eerste lid, van de verordening, is het volgende bepaald:
Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of voorliggende voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 van de Wmo bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
In de Beleidsregels Wmo en Jeugdhulp gemeente Middelburg 2021, bijlage 1, is het volgende bepaald:
Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Wat onder gebruikelijke hulp valt, wordt dus bepaald door wat op dat moment normaal is en kan in de loop van de tijd veranderen. Volgens de regering is het op dit moment in onze samenleving normaal dat de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker wanneer er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid.
Dreigende overbelasting
Bij gebruikelijke hulp moet onderzocht worden of diegene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht, ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden of dat er sprake is van (dreigende) overbelasting.
Bij dat onderzoek moet het college aandacht besteden aan draaglast en draagkracht. Bekeken moet worden of de echtgenoot of huisgenoot, naast zijn/haar werk en de door hem te verlenen zorg aan zijn echtgenoot of huisgenoot, fysiek en psychisch nog in staat is gebruikelijke hulp aan cliënt te verlenen. Als dat niet het geval is en er is dus sprake van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een indicatie moeten verstrekken.
In eerste instantie zal die indicatie van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke hulp met andere activiteiten, gaan werk en gebruikelijke hulp voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om geen toepassing te geven aan het uitgangspunt van de gebruikelijke hulp. Dit kan alleen anders zijn als de vrijetijdsbesteding noodzakelijk is om niet overbelast te raken. Dit moet altijd in het individuele geval onderzocht worden.