ECLI:NL:RBZWB:2022:679

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2022
Publicatiedatum
11 februari 2022
Zaaknummer
BRE-21_1129
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring bezwaarschrift in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had eerder, op 25 juni 2021, het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen deze uitspraak, maar verzocht niet om gehoord te worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de middelingsbeschikking op 2 mei 2019 aan de belanghebbende was verzonden en dat de bezwaartermijn op 3 mei 2019 begon. Het bezwaarschrift werd pas op 15 december 2020 ontvangen, wat buiten de wettelijke termijn viel. De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende en zijn bewindvoerder, die stelden dat persoonlijke omstandigheden hen verhinderden om tijdig bezwaar te maken, overwogen. Echter, de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij niet in staat was om tijdig een bezwaarschrift in te dienen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 21/1129
uitspraak van 11 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraak van de rechtbank, van 25 juni 2021, verzonden op 2 juli 2021.

1.Behandeling van het verzet

1.1.
Bij genoemde uitspraak van deze rechtbank is het beroep van belanghebbende (met bovengenoemd zaaknummer) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb ongegrond verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift.
1.2.
Bij brief van 14 juli 2021, ontvangen bij de rechtbank op 16 juli 2021, heeft belanghebbende verzet gedaan tegen deze uitspraak. Belanghebbende heeft daarbij niet verzocht op het verzet te worden gehoord.

2.Feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Het afschrift van de middelingsbeschikking is gedagtekend op 2 mei 2019. Het verzoek tot middeling is ingediend op 29 maart 2019 door [bewindvoerder] van [bedrijf] .
2.2.
Het verzoek om herziening van de middelingsbeschikking, welke in behandeling is genomen als een bezwaar tegen de middelingsbeschikking, is gedagtekend 11 december 2020 en ontvangen bij de inspecteur op 15 december 2020. Het bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard.
2.3.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van de rechtbank is het beroep van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard.
2.4.
De gronden waarop belanghebbende zijn verzet baseert staan vermeld in het verzetschrift.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
De wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt zes weken. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een bezwaarschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen.
3.2.
In het voorliggende geval is niet in geschil dat de middelingsbeschikking van 2 mei 2019 op die datum aan belanghebbende is verzonden, terwijl evenmin is betwist dat de middelingsbeschikking is ontvangen. De bezwaartermijn ving daarmee aan op 3 mei 2019 en eindigde op 13 juni 2019.
3.3.
Het bezwaarschrift is op 15 december 2020 bij de inspecteur ontvangen. Dit is buiten de bezwaartermijn. Het bezwaarschrift is niet tijdig ingediend.
3.4.
De wetsartikelen over bezwaartermijnen zijn dwingend van aard, dat wil zeggen dat het fatale termijnen zijn waarvan niet afgeweken kan worden, tenzij de termijnoverschrijding verschoonbaar is in verband met zeer bijzondere omstandigheden. De vraag die bij de rechtbank dan ook voorligt, is of de omstandigheden die belanghebbende noemt dusdanig bijzonder zijn dat het hem niet verweten kan worden dat hij niet binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift heeft ingediend.
3.5.
De bewindvoerder van belanghebbende heeft aangevoerd dat belanghebbende niet in staat is geweest om binnen de gestelde termijn bezwaar te maken. De bewindvoerder voert ook aan dat de belangen van belanghebbende in het verleden werden behartigd door zijn ouders, maar dat zij niet meer in staat waren om deze taak te vervullen en ook niet in staat waren om een vervanger voor deze taak te regelen. De bewindvoerder overlegt ter ondersteuning van zijn standpunt twee beschikkingen van 30 september 2019 over de instelling van een meerderjarigenbewind en een mentorschap van beide ouders. Volgens de bewindvoerder is hierna de situatie van belanghebbende onderkend en is hulp ingeschakeld.
3.6.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende een moeilijke tijd door heeft gemaakt. De aangevoerde persoonlijke omstandigheden, met de ter onderbouwing overlegde stukken, zijn echter geen rechtvaardiging van de termijnoverschrijding. Uit hetgeen is aangevoerd blijkt niet dat belanghebbende niet in staat is geweest tijdig een bezwaarschrift in te (laten) dienen. Dat belanghebbende dit heeft nagelaten, dient voor zijn risico te blijven. Daarnaast heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat de datum van indiening van het verzoek tot herziening van de middeling veeleer lijkt te zijn bepaald door de wens om de in de middeling betrokken tijdvakken aan te passen naar latere belastingjaren (zie beroepschrift). Onder die nieuwe tijdvakken is het jaar 2019, welke aanslag niet eerder dan na afloop van dat jaar onherroepelijk zal kunnen zijn geworden, zodat er ten tijde van het afgeven van de bestreden middelingsbeschikking in 2019 (nog) geen aanleiding bestond om daartegen bezwaar te maken.
3.7.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep bij de in verzet bestreden uitspraak terecht ongegrond verklaard. Het verzet moet dan ook ongegrond worden verklaard.
3.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 11 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan belanghebbende en de wederpartij in het bodemgeschil op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.