ECLI:NL:RBZWB:2022:6733

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1175
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering kindgebonden budget door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de voorschotbeschikking inzake haar recht op kindgebonden budget over het jaar 2020. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij voorschotbeschikking van 29 december 2020 het recht van eiseres op kindgebonden budget over 2020 herzien en het teveel verstrekte voorschot teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 behandeld, waarbij eiseres en vertegenwoordigers van de Belastingdienst/Toeslagen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht op kindgebonden budget heeft herzien per 1 juni 2020, omdat eiseres geen recht meer had op kinderbijslag voor haar zoon na 24 mei 2020. De rechtbank concludeert dat de terugvordering van het teveel verstrekte voorschot van € 2.552,00 ook terecht is, en dat de Belastingdienst/Toeslagen geen bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die zouden leiden tot matiging van de terugvordering. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht te vergoeden.

De rechtbank wijst erop dat eiseres kan verzoeken om een betalingsregeling voor de terugvordering, afgestemd op haar draagkracht. De uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus en is openbaar uitgesproken op 11 november 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1175 WETKB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen (de Belastingdienst/Toeslagen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de voorschotbeschikking inzake haar recht op kindgebonden budget over het jaar 2020.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij voorschotbeschikking van 29 december 2020 (primair besluit) het recht van eiseres op kindgebonden budget over 2020 herzien en het teveel verstrekte voorschot kindgebonden budget van haar teruggevorderd. Met het bestreden besluit van 25 februari 2021 op het bezwaar van eiseres is de Belastingdienst/Toeslagen bij die herziening en terugvordering gebleven.
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en namens de Belastingdienst/Toeslagen [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Totstandkoming van het besluit

Eiseres heeft op 5 september 2019 kindgebonden budget aangevraagd voor haar zoon, [naam zoon] Sinds 10 januari 2012 ontvangt eiseres kinderbijslag voor [naam zoon]
Aan eiseres is voor het jaar 2020 een voorschot kindgebonden budget toegekend van € 4.375,00.
Op 18 november 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen een signaal ontvangen van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) dat het recht op kinderbijslag van eiseres per 24 mei 2020 is geëindigd.
Bij voorschotbeschikking van 29 december 2020 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kindgebonden budget over 2020 herzien naar € 1.823,00 voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 mei 2020. Daarbij is een bedrag van € 2.552,00 aan teveel verstrekt voorschot van eiseres teruggevorderd.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt of de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht van eiseres op kindgebonden budget over 2020 heeft herzien en het teveel verstrekte voorschot van eiseres heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht van eiseres op kindgebonden budget over 2020 herzien en het teveel verstrekte voorschot van eiseres teruggevorderd. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Kindgebonden budget
Eiseres heeft aangevoerd dat het recht op kindgebonden budget dient te eindigen per 1 juli 2020 en niet per 1 juni 2020. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Vast staat dat de Svb heeft besloten dat eiseres na 24 mei 2020 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor [naam zoon] , waardoor aan haar vanaf het derde kwartaal 2020 geen kinderbijslag meer wordt verstrekt. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit, maar dat bezwaar is ongegrond verklaard. In een uitspraak van heden heeft deze rechtbank het daartegen ingediende beroep ongegrond verklaard. [1] De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb terecht heeft bepaald dat eiseres vanaf 25 mei 2020 geen recht meer heeft op kinderbijslag. Aangezien de Svb per kwartaal betaalt, heeft de Svb het recht op kinderbijslag terecht vanaf het derde kwartaal van 2020 beëindigd.
De Belastingdienst/Toeslagen dient de Svb te volgen. Als er geen recht meer is op kinderbijslag, bestaat er ook geen recht meer op kindgebonden budget. De Belastingdienst/Toeslagen is er daarom bij het nemen van het bestreden besluit terecht vanuit gegaan dat eiseres vanaf 24 mei 2020 (de rechtbank begrijpt: na 24 mei 2020) geen recht meer had op kinderbijslag voor [naam zoon] Omdat kindgebonden budget per maand wordt betaald, heeft de Belastingdienst/Toeslagen terecht gesteld dat eiseres vanaf 1 juni 2020 ook geen recht meer heeft op kindgebonden budget voor [naam zoon] Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kindgebonden budget voor 2020 terecht heeft herzien en terecht heeft bepaald dat eiseres alleen recht heeft op kindgebonden budget over de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 mei 2020.
Terugvordering
In artikel 26, eerste lid van de Awir is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de betrokkene het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. Achterliggende gedachte is dat het gaat om publieke middelen die rechtmatig besteed moeten worden. Inmiddels heeft de Afdeling bepaald dat artikel 26 van de Awir niet langer zo moet worden uitgelegd dat dwingend voorgeschreven is dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag dat de belanghebbende is verschuldigd terugvordert. [2] De Belastingdienst/Toeslagen moet bij het besluit tot terugvordering de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. [3] Die belangenweging komt erop neer dat de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit voor eiseres niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
De hiervoor genoemde uitspraken van de AbRS hebben ertoe geleid dat de Belastingdienst/ Toeslagen beleidsregels heeft opgesteld, namelijk het Verzamelbesluit Toeslagen van 21 januari 2021 [4] (het Verzamelbesluit). Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering, maar dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, de Belastingdienst/Toeslagen kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. In het Verzamelbesluit Toeslagen zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen. Daarbij is uitdrukkelijk vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Uitgangspunt is dat dit op zichzelf niet tot een matiging van de terugvordering leidt. Afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het geval kan er bij de aanwezigheid van aanvullende omstandigheden die - op zichzelf of in samenhang - wel zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden, na een belangenafweging toch reden zijn de terugvordering te matigen.
Naast de in het Verzamelbesluit Toeslagen genoemde omstandigheden die kunnen leiden tot matiging van de terugvordering, kunnen er ook andere omstandigheden aanleiding voor matiging zijn, zo heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bepaald. [5]
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bestreden besluit niet dat in de bezwaarfase een belangenafweging heeft plaatsgevonden. Aan het bestreden besluit kleeft dus een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek echter met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren, omdat de Belastingdienst/ Toeslagen in het verweerschrift alsnog een standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de belangenafweging. De Belastingdienst/Toeslagen heeft gesteld dat de door eiseres aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan aanleiding bestaat om het terugvorderingsbedrag te matigen dan wel geheel van terugvordering af te zien. Evenmin is gebleken dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres onevenredig zijn met de daarmee te dienen doelen.
De rechtbank sluit zich hierbij aan. Dat, zoals eiseres heeft gesteld, er geen terugvordering zou zijn geweest als zij niet verkeerd zou zijn geïnformeerd door de Svb, acht de rechtbank geen bijzondere omstandigheid zoals in het Verzamelbesluit Toeslagen genoemd of door de Afdeling bedoeld. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit het besluit op bezwaar in de zaak met procedurenummer 21/1174 AKW dat deel uitmaakt van dit dossier, bovendien is gebleken dat de (in eerste instantie) onjuiste informatie van de Svb een gevolg is geweest van onvolledige inlichtingen van eiseres. Van enige onevenredigheid is de rechtbank ten slotte niet gebleken, nu het terug te betalen bedrag (nog) niet wordt ingevorderd en de Belastingdienst/Toeslagen ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat op verzoek van eiseres een betalingsregeling kan worden getroffen, afgestemd op haar draagkracht.

Conclusie en gevolgen

Gelet op wat hiervoor is overwogen, komt de rechtbank tot de conclusie dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht op kindgebonden budget heeft herzien per 1 juni 2020 en het teveel verstrekte voorschot van € 2.552,00 van eiseres heeft teruggevorderd. Dit betekent dat het beroep van eiseres ongegrond wordt verklaard.
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb dient de Belastingdienst/ Toeslagen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van haar reiskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op basis van de kosten van het openbaar vervoer vast op € 10,64.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt de Belastingdienst/Toeslagen op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te
vergoeden;
- veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen in de reiskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 10,64.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet op het kindgebonden budget (Wkgb)
Op grond van artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wkgb is het kindgebonden budget een financiële bijdrage van het Rijk in de kosten voor kinderen.
Artikel 2, eerste lid, van de Wkgb luidt:
Aanspraak op een kindgebonden budget heeft de ouder voor een kind voor wie aan die ouder op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald of zou worden betaald indien artikel 7, tweede lid van die wet niet van toepassing zou zijn, met dien verstande dat de aanspraak op een kindgebonden budget bestaat met ingang van de kalendermaand na de maand waarin het kind is geboren dan wel tot het huishouden is gaan behoren tot en met de kalendermaand waarin het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt.
Artikel 2, elfde lid, van de Wkgb luidt:
De aanspraak op een kindgebonden budget wordt voor iedere kalendermaand afzonderlijk bepaald.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
Artikel 1 van de Awir:
1. Deze wet geldt voor inkomensafhankelijke regelingen.
(…)
3. Onder inkomensafhankelijke regelingen worden verstaan bij of krachtens wet vastgestelde regelingen die natuurlijke personen aanspraak geven op een financiële bijdrage van het Rijk in kosten of bijdrageverplichtingen, waarbij de hoogte van de bijdrage in die regelingen afhankelijk is gesteld van draagkracht.
Artikel 26 van de Awir:
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.

Voetnoten

1.Zaaknummer BRE 21/1174 AKW
2.Zie de uitspraken van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3535 en ECLI:NL:RVS:2019:3536 en van 14 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2416.
3.Artikel 3:4, tweede lid, van de Awb en artikel 13b, tweede lid, van de Awir.
4.Staatscourant nr. 2021-2142
5.Zie de uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628