In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van de opzegging van een concessie door de gemeente Geertruidenberg aan een drinkwaterbedrijf, dat in het verleden een concessie heeft verkregen voor het leveren van drinkwater en het aanleggen van leidingen. De gemeente heeft de concessie per 15 maart 2017 opgezegd, maar het drinkwaterbedrijf betwist de rechtsgeldigheid van deze opzegging. De rechtbank oordeelt dat de opzegging niet rechtsgeldig is, omdat er geen zwaarwegende grond voor de opzegging aanwezig is. Dit betekent dat het drinkwaterbedrijf zich kan beroepen op de concessie en de bijbehorende voorwaarden.
Daarnaast is er een geschil over de vraag of de concessie een privaatrechtelijke gedoogplicht inhoudt, die de gemeente zou verplichten om geen precariobelasting te heffen. De rechtbank stelt vast dat de concessie geen privaatrechtelijke gedoogplicht inhoudt, omdat de gemeente op grond van publiekrechtelijke bevoegdheden handelt. De heffingsambtenaar heeft terecht precariobelasting opgelegd aan het drinkwaterbedrijf voor het jaar 2017, omdat de gemeente bevoegd is om deze belasting te heffen. De rechtbank verklaart het beroep van het drinkwaterbedrijf ongegrond.