Op 11 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 maart 2022, betreffende een aanslag onroerende zaakbelasting voor een niet-woning. De rechtbank heeft het beroep echter kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat de belanghebbende het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet tijdig had betaald. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat het betalen van griffierecht een voorwaarde is voor het instellen van beroep, zoals vastgelegd in artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier had de belanghebbende eerder in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te voldoen, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verontschuldigbare redenen waren voor het niet betalen van het griffierecht, en heeft daarom besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.