Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 20/9615, waarbij belanghebbende, wonende in België, in beroep ging tegen de (impliciete) afwijzing van de inspecteur van de Belastingdienst om een dwangsom toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting op 3 februari 2022 heeft plaatsgevonden, waarbij belanghebbende niet is verschenen. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden en dat belanghebbende tijdig op de hoogte was gesteld.
De zaak betreft een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2018. De inspecteur had belanghebbende verzocht om bewijsstukken te overleggen, welke door belanghebbende zijn ingezonden, maar zonder begeleidende brief. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld zonder rekening te houden met deze bewijsstukken. Belanghebbende heeft vervolgens een formulier ingediend waarin zij stelde dat de beslistermijn op haar bezwaarschrift was verstreken, maar de inspecteur heeft dit als prematuur afgewezen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende geen formeel bezwaarschrift heeft ingediend en dat de ingezonden bewijsstukken niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Hierdoor heeft belanghebbende geen recht op een dwangsom, omdat er geen sprake is van een aanvraag waarvoor een beschikking had moeten worden gegeven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.