ECLI:NL:RBZWB:2022:671

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
BRE 20/9615
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenning van een dwangsom in belastingzaak

Op 10 februari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 20/9615, waarbij belanghebbende, wonende in België, in beroep ging tegen de (impliciete) afwijzing van de inspecteur van de Belastingdienst om een dwangsom toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting op 3 februari 2022 heeft plaatsgevonden, waarbij belanghebbende niet is verschenen. De rechtbank oordeelde dat de uitnodiging voor de zitting op juiste wijze was verzonden en dat belanghebbende tijdig op de hoogte was gesteld.

De zaak betreft een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2018. De inspecteur had belanghebbende verzocht om bewijsstukken te overleggen, welke door belanghebbende zijn ingezonden, maar zonder begeleidende brief. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld zonder rekening te houden met deze bewijsstukken. Belanghebbende heeft vervolgens een formulier ingediend waarin zij stelde dat de beslistermijn op haar bezwaarschrift was verstreken, maar de inspecteur heeft dit als prematuur afgewezen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende geen formeel bezwaarschrift heeft ingediend en dat de ingezonden bewijsstukken niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Hierdoor heeft belanghebbende geen recht op een dwangsom, omdat er geen sprake is van een aanvraag waarvoor een beschikking had moeten worden gegeven. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/9615
uitspraak van 10 februari 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (België), belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.
Betreffende:
De (impliciete) afwijzing van de inspecteur van het verzoek van belanghebbende om toekenning van een dwangsom.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 februari 2022 te Breda.
Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [de inspecteur] .
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 1 december 2021 aan belanghebbende op het adres [adres] te [woonplaats] (België), onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 3 december 2021 aan belanghebbende op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende heeft een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 ingediend. Bij brief van 12 maart 2020 heeft inspecteur belanghebbende een voornemen tot afwijken van de aangifte kenbaar gemaakt en haar verzocht om vóór 2 april 2020 enkele bewijsstukken te overleggen. Belanghebbende heeft de inspecteur, zonder begeleidende brief of nadere toelichting, de gevraagde bewijsstukken toegezonden. Deze bewijsstukken zijn op 7 april 2020 door de inspecteur ontvangen. Met dagtekening 9 mei 2020 heeft de inspecteur de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2018 (hierna: de aanslag) vastgesteld zonder daarbij rekening te houden met de door belanghebbende ingezonden bewijsstukken. Nadat belanghebbende telefonisch contact heeft gezocht met de inspecteur heeft deze de ingezonden bewijsstukken op 14 september 2020 aangemerkt als bezwaarschrift.
2.2.
Belanghebbende heeft de inspecteur een formulier
Dwangsom bij niet tijdig beslissengezonden. Dit formulier is door de inspecteur op 28 september 2020 ontvangen. In het formulier stelt belanghebbende dat zij op 7 april 2020 een bezwaarschrift heeft ingediend waarvan de beslistermijn op uiterlijk 11 augustus 2020 is verstreken. Bij brief van 30 september 2020 heeft de inspecteur hierop gereageerd en vermeld dat de ingebrekestelling prematuur is, omdat de beslistermijn op het bezwaar pas eindigt op 30 november 2020.
2.3.
Bij uitspraak op bezwaar van 3 november 2020 heeft de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag gegrond verklaard. Er is geen dwangsom toegekend.
2.4.
In geschil is enkel het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een dwangsom.
2.5.
Gelet op artikel 4:17 van de Awb kan een belanghebbende recht hebben op een dwangsom indien een bestuursorgaan, na door die belanghebbende in gebreke te zijn gesteld, verzuimt tijdig een beschikking op aanvraag te geven. Van een beschikking op aanvraag is bijvoorbeeld sprake bij een uitspraak op bezwaar (de beschikking) na een door een belastingplichtige ingediend (de aanvraag) bezwaarschrift tegen een opgelegde belastingaanslag.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met het indienen van de bewijsstukken niet verzocht om een beschikking (op aanvraag) zodat geen aanleiding bestaat voor toekenning van een dwangsom. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende formeel geen bezwaarschrift tegen de aanslag ingediend. De ingezonden bewijsstukken, kunnen niet als zodanig worden aangemerkt. Belanghebbende heeft de bewijsstukken ingezonden als een reactie op de vragen van de inspecteur en de enkele toezending van stukken, zonder begeleidend schrijven, kan niet als een bezwaarschrift worden aangemerkt. Dat de inspecteur de bewijsstukken achteraf – om de beoordeling van de bewijsstukken mogelijk te maken – alsnog als bezwaarschrift heeft aangemerkt maakt dat niet anders. De ingezonden bewijsstukken zijn ook niet anderszins als een verzoek om een beschikking (op aanvraag) aan te merken, zodat belanghebbende niet met succes een beroep kan doen op de dwangsomregeling.
2.7.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
drs. L. Mattijssen, griffier, op 10 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.