Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanmaningskosten van € 17 die aan de belanghebbende in rekening zijn gebracht bij de aanmaning tot betaling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De ontvanger had op 18 januari 2021 het bezwaar van de belanghebbende tegen deze kosten niet-ontvankelijk verklaard, omdat de belanghebbende niet tijdig de gronden van het bezwaar had ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 4 november 2020 bezwaar heeft gemaakt tegen de aanmaningskosten, maar dat hij niet heeft gereageerd op de brief van de ontvanger van 3 december 2020, waarin hij werd verzocht om de gronden van het bezwaar aan te vullen. De ontvanger heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om dit binnen vier weken te doen, maar er is geen reactie ontvangen. De rechtbank oordeelt dat de ontvanger het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij tijdig om uitstel heeft verzocht voor het indienen van de gronden van het bezwaar.
De rechtbank concludeert dat de ontvanger de aanmaningskosten terecht heeft opgelegd en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.