In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klager, die in verband met een strafzaak inbeslaggenomen goederen terugvorderde. Klager had een laptop en een iPhone in beslag genomen gekregen, en verzocht om teruggave van deze goederen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de laptop inmiddels aan klager was teruggegeven, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn klaagschrift voor dat onderdeel. De iPhone was echter nog in beslag en de rechtbank moest beoordelen of het belang van de strafvordering het voortduren van het beslag op de telefoon vorderde.
De officier van justitie had gesteld dat er delictgerelateerde gegevens op de iPhone waren aangetroffen, wat de handhaving van het beslag rechtvaardigde. Klager had aangevoerd dat hij de telefoon nodig had voor contact met zijn reclassering en artsen. De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. De rechtbank concludeerde dat er voldoende redenen waren om het beslag op de iPhone te handhaven, gezien de verdenking van klager op het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en de relevante gegevens die op de telefoon waren aangetroffen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift tegen het beslag op de telefoon ongegrond en klager niet-ontvankelijk in zijn klaagschrift voor de laptop.