ECLI:NL:RBZWB:2022:6541

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
21-018160
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van geldbedrag in verband met strafrechtelijk onderzoek

Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster, vertegenwoordigd door haar raadsman mr. H. van Asselt, had verzocht om opheffing van het beslag op een geldbedrag van € 1.200,00 dat op 13 november 2019 in beslag was genomen. Klaagster stelde dat zij dit bedrag had gespaard voor de aankoop van een auto en dat er onvoldoende redenen waren om het beslag te handhaven, ondanks de verdenking van haar zoons van een strafbaar feit.

De officier van justitie, mr. J. Castelein, voerde aan dat het geld in coupures van € 100,00 en € 200,00 was aangetroffen in de slaapkamer van klaagster, en dat het Openbaar Ministerie voornemens was klaagster te dagvaarden. De rechtbank overwoog dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het geld, omdat het niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later zal besluiten tot verbeurdverklaring van het bedrag. De rechtbank stelde vast dat in de woning van klaagster amfetamine was aangetroffen en dat de in beslag genomen bankbiljetten vaak worden gebruikt bij criminele transacties.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het klaagschrift ongegrond, waarmee het beslag op het geldbedrag gehandhaafd bleef. Deze beslissing werd genomen door rechter mr. R.P. Broeders en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing kan binnen veertien dagen beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/340439-21
rk.nummer: 21-018160
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster]
geboren op [geboortedag] 1973 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.M.J. Joris, Molenstraat 10, 4701 JS Roosendaal
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 13 november 2019 onder klaagster een geldbedrag van € 1.200,00 in beslag is genomen;
  • het klaagschrift, ingediend op 25 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 11 maart 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. J. Castelein en mr. H. van Asselt als waarnemend gemachtigd raadsman van klaagster.
Klaagster is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klaagster. Daartoe is aangevoerd dat klaagster al jaren aan het sparen is voor een auto. Ondanks de verdenking van het plegen van een strafbaar feit, zijn er onvoldoende redenen aanwezig om niet tot teruggave over te gaan. In aanvulling op het klaagschrift heeft de raadsman in raadkamer aangevoerd dat de zoons van klaagster worden verdacht van een strafbaar feit en daarom een inval in de woning van klaagster is gedaan. Klaagster had een geldbedrag van € 1.200,00 klaarliggen voor de aankoop van een auto. Het gaat niet om een geldbedrag van zodanige omvang dat daaruit kan worden afgeleid dat het van misdrijf afkomstig is.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het geld in coupures van € 100,00 en € 200,00 is aangetroffen in de slaapkamer van klaagster. In diezelfde slaapkamer zijn de telefoons aangetroffen. Het Openbaar Ministerie is voornemens klaagster te gaan dagvaarden. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, nu het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het geldbedrag zal bevelen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift .
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat in de woning waar klaagster staat ingeschreven een hoeveelheid amfetamine is aangetroffen. Bij de doorzoeking is in de slaapkamer van klaagster een geldbedrag van € 1.200,00 in bankbiljetten van € 100,00 en € 200,00 aangetroffen. Dit bedrag is in beslag genomen. Bankbiljetten van € 100,00 en € 200,00 zijn in Nederland niet verkrijgbaar in de pinautomaten. Deze biljetten worden door veel reguliere winkel bovendien niet geaccepteerd als betaalmiddel. Dergelijke bankbiljetten worden echter wel regelmatig gebruikt bij criminele transacties zoals drugstransacties. Het Openbaar Ministerie is voornemens klaagster te dagvaarden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen het geldbedrag, verbeurd zal verklaren.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart:
- het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 25 maart 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).