ECLI:NL:RBZWB:2022:652

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_10407
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 15 februari 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het UWV inzake de toekenning van een WIA-uitkering behandeld. Eiser, die zich op 16 juli 2018 ziekmeldde vanwege rugklachten, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 11 mei 2020, waarin hem een WIA-uitkering werd toegekend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser stelt dat hij recht heeft op een IVA-uitkering, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om een motiveringsgebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hebben gehouden met de medische klachten van eiser. Eiser heeft echter onvoldoende onderbouwd dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de criteria voor volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, maar dat hij wel 100% arbeidsongeschikt is op basis van de FML van 18 november 2020. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10407 WIA
tussenuitspraak van 15 februari 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. L.A.E. Timmer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 december 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur via een uitzendbureau voor ongeveer
28 uur per week. Voor dat werk heeft hij zich op 16 juli 2018 vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld vanwege rugklachten.
Bij besluit van 11 mei 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 13 juli 2020 in de vorm van een loongerelateerde werkhervattingsuitkering (WGA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit omdat hij aanspraak maakt op een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA).
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend per 13 juli 2020.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) moet de verzekeringsarts zich een oordeel vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de WIA, waarbij hij een inschatting moet maken van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Als de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
Voor de beoordeling van de duurzaamheid van volledige arbeidsongeschiktheid hanteert het UWV het beoordelingskader voor verzekeringsartsen “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen”. Op grond van dit beoordelingskader zijn arbeidsbeperkingen duurzaam als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten. In het beoordelingskader is een stappenplan opgenomen op grond waarvan de verzekeringsarts zich uitspreekt over de prognose van de arbeidsbeperkingen, uitgaande van de medische situatie op het moment van de beoordeling. Daarbij doorloopt de verzekeringsarts drie stappen. De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden (stap 1). Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten, beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht (stap 2). Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht (stap 3).
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Bespreking van de medische beroepsgronden.
De verzekeringsarts heeft eiser op 22 april 2020 telefonisch gesproken. De verzekeringsarts rapporteert dat eiser vanwege meervoudige complexe medische problematiek (rugklachten, diabetes met polyneuropathie en carpaal tunnelsyndroom) is aangewezen op arbeid gedurende maximaal 20 uur per week en 4 uur per dag. Verder is eiser aangewezen op regelmaat, waardoor hij niet moet werken in de nacht en in wisseldiensten.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 april 2020.
De verzekeringsarts b&b heeft eiser gezien op zijn spreekuur op 17 november 2020 en heeft hem onderzocht. De verzekeringsarts b&b komt tot de conclusie dat de verzekeringsarts in voldoende mate rekening heeft gehouden met de fysieke en mentale klachten van eiser bij het opstellen van de beperkingen, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. De verzekeringsarts b&b acht eiser in staat tot het verrichten van fysiek lichte activiteiten. Gezien de mate en ernst van de medische aandoening zijn de gestelde beperkingen passend, afdoende en adequaat. Verder ondersteunen ook de activiteiten die eiser verricht, zoals vermeld bij de dagbesteding, deze conclusie. Zo is onder andere de zelfverzorging intact, verricht eiser licht huishoudelijke taken en bereidt hij zelfstandig de avondmaaltijd. Met betrekking tot de urenbeperking komt de verzekeringsarts b&b tot een andere conclusie namelijk dat een urenbeperking voor 30 uur per week en 6 uur per dag volstaat. De verzekeringsarts b&b stelt verder vast dat er nog mogelijkheden zijn om een verbetering van de belastbaarheid te bereiken in de (nabije) toekomst, nu eiser is aangemeld voor een behandelingstraject om te leren beter om te gaan met de pijn. Daarmee komt er zicht op vermindering van noodzakelijke beperkingen op onder andere de fysieke aspecten, zodat onder andere tillen en dragen minder zwaar beperkt hoeft te worden, alsook lopen en staan. Verder komt er zicht op een betere nachtrust waardoor een urenbeperking niet meer aangewezen zal zijn.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de FML van 18 november 2020, geldig vanaf 22 april 2020.
Met betrekking tot de beperkingen die duurzaam zijn heeft de verzekeringsarts b&b een zogenoemde fictieve FML opgesteld die bedoeld is om vast te stellen of eiser daarmee volledig arbeidsongeschikt is. De beperkingen van eiser die duurzaam zijn, zijn neergelegd in de FML van 8 december 2020, geldig vanaf 22 april 2020.
4.2
Eiser stelt zich in beroep, samengevat, op het standpunt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Er is volgens eiser geen zicht op verbetering. Eiser ondervindt dagelijks pijn en moet vanwege die pijn vrijwel dagelijks in de middag een aantal uren in bed liggen. Eiser heeft voor diverse activiteiten de hulp van anderen nodig; hij kan niet tillen, het toilet is aangepast, koken doet hij met behulp van een kruk en in de douche zijn beugels aangebracht. Tevens heeft eiser huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiser stelt dat hij lichamelijk gezien niet zelfredzaam is.
Eiser stelt verder dat de verzekeringsartsen onvoldoende hebben gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid op lange termijn is te verwachten. Eiser wijst ter onderbouwing van zijn standpunt op de uitspraak van de CRvB van 21 november 2018, ECLI:NL:CRVB: 2018:3666. Eiser wijst erop dat in zijn geval, evenals in deze uitspraak, sprake is van meervoudige complexe medische problematiek. Het plaatsen van de neuromodulatie alsmede de operatie aan de rechterpols heeft nagenoeg geen verbetering opgeleverd. Ten onrechte worden volgens eiser de beperkingen als gevolg hiervan niet als duurzaam aangemerkt. Eiser wijst er verder op dat tot op heden niet bekend is wanneer hij aan de andere hand zal worden geopereerd. Ten slotte stelt eiser dat sprake is van zeer forse rugproblemen. Eiser wijst op de medische informatie van anesthesioloog [naam anesthesioloog] van 7 augustus 2019, 24 maart 2020 en 15 april 2020. Eiser heeft van de neuromodulatie geen enkele pijnreductie ervaren; een revalidatietraject zal in gang worden gezet. Met betrekking tot de diabetes met polyneuropathie stelt eiser dat deze klachten nooit zullen verbeteren.
Tenslotte stelt eiser dat hij meer beperkingen heeft dan waarvan het UWV is uitgegaan.
4.3
Oordeel rechtbank over de medische beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder rugklachten, klachten als gevolg van diabetes met polyneuropathie en carpaal tunnelsyndroom. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De rechtbank is met het UWV van oordeel dat eiser niet voldoet aan de criteria van “geen duurzaam benutbare mogelijkheden” zoals opgesomd in het Schattingsbesluit. Dat eiser hulpmiddelen nodig heeft bij het dagelijks leven betekent niet dat hij niet zelfredzaam is.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze informatie bij de verzekeringsartsen bekend was en bij de beoordeling is betrokken.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van eisers medische situatie. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 8 december 2020 en in het aanvullende rapport van 3 februari 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat de beperkingen van eiser nog niet duurzaam zijn. Eiser kan een multidisciplinair pijnrevalidatieprogramma volgen van 16 weken, waarvan het doel is om te leren op een andere wijze om te gaan met klachten en de gevolgen die deze klachten hebben op het dagelijks functioneren.
Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b aandacht besteed aan de concrete situatie van eiser en voldoende onderbouwd wat het mogelijke resultaat van de voorgestelde behandeling voor eiser zal zijn. Behandeling op het gebied van pijn zal volgens de verzekeringsarts b&b in elk geval leiden tot minder pijn waardoor eisers belastbaarheid zal toenemen en waardoor een urenbeperking niet meer nodig zal zijn. De verzekeringsarts b&b heeft verder benoemd dat ook de belastbaarheid op de fysieke aspecten in de FML, te weten tillen en dragen, lopen en staan nog kan verbeteren. De rechtbank kan dit volgen.
Weliswaar kan van een pijnbehandeling geen verbetering in medisch opzicht worden verwacht, maar dat is, gelet op het feit dat het hier gaat om de prognose van de arbeidsbeperkingen, op zich niet relevant. Pijnbestrijding zou kunnen leiden tot een toename van de functionele mogelijkheden en dat is, waar het bij de vraag naar de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen, om gaat.
Eiser stelt dat de behandelingen geen verbetering hebben gebracht. De omstandigheid dat een behandeling, achteraf gezien, geen of minder verbetering heeft gebracht dan op de datum in geding was te verwachten leidt er echter niet toe dat de verwachting van de verzekeringsarts b&b onjuist is geweest. Het gaat immers om een inschatting op de datum in geding van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1944. De recent door eiser overgelegde medische informatie is van na de datum in geding, zodat deze niet bij de beoordeling kan worden betrokken.
Eisers standpunt dat het UWV onvoldoende beperkingen heeft aangenomen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
5.
Geschiktheid voor de functies
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML geen functies kunnen selecteren die passen bij eisers mogelijkheden. Daarom is eiser 100% arbeidsongeschikt.
Op basis van de tijdens de bezwaarprocedure opgestelde FML van 18 november 2020 en de (fictieve) FML van 8 december 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b onderzoek gedaan naar de arbeidsmogelijkheden. Uit dit onderzoek komt naar voren dat ook op basis van de FML van 18 november 2020 geen geschikte functies kunnen worden geselecteerd. Eiser blijft derhalve onveranderd voor 100% arbeidsongeschikt.
Verder komt uit dit onderzoek naar voren dat op basis van de FML van 8 december 2020 wel geschikte functies kunnen worden geselecteerd waarmee eisers mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 80 tot 100% bedraagt.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat eiser geschikt is voor gangbare arbeid, bijvoorbeeld voor de functies bell sell medewerker (SBC-code 315174 ), medewerker post (SBC-code 315133) en montagemedewerker (SBC-code 267051). Op basis hiervan is eiser ten aanzien van de duurzame beperkingen niet volledig arbeidsongeschikt.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor de eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 9 december 2020.
Hieruit volgt dat eiser wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
6.
Hoorzitting.
Ter zitting heeft het UWV erkend dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Daardoor is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Niet aannemelijk is echter dat eiser door dit gebrek in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft wel op het spreekuur van 17 november 2020 met de verzekeringsarts b&b gesproken en heeft in beroep alsnog de gelegenheid gehad om, met bijstand van zijn gemachtigde, zijn standpunt toe te lichten, zodat het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal worden gepasseerd.
7
. Dagloonberekening
Op de zitting is pas duidelijk geworden dat eisers bezwaren niet zijn gericht tegen de vaststelling van het maatmanloon maar tegen het dagloon. Eiser stelt dat het dagloon onjuist is vastgesteld omdat bij de berekening daarvan is uitgegaan van een te laag loon, althans WW-uitkering van het UWV, over de referteperiode van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018. Eiser heeft zijn loonstroken overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat hij een hoger bruto bedrag aan WW-uitkering heeft ontvangen in de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 juni 2018 dan waarvan het UWV is uitgegaan. Eiser wijst erop dat het UWV op dit standpunt in de bezwaarprocedure niet heeft gereageerd.
Het UWV heeft in de bezwaarprocedure het vastgestelde dagloon niet heroverwogen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV aangegeven dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het ging om de berekening van het maatmanloon waar zij in het verweerschrift op in is gegaan. Zij heeft vervolgens aangegeven dat een berekening van het dagloon zich niet in het beroepsdossier bevindt en dat zij zich kan voorstellen dat een nadere toelichting op de berekening nodig is.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog de berekening van het dagloon te heroverwegen.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
9. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overweging 7 van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 15 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat geen rechtsmiddel open.