4.3Oordeel rechtbank over de medische beroepsgronden
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder rugklachten, klachten als gevolg van diabetes met polyneuropathie en carpaal tunnelsyndroom. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De rechtbank is met het UWV van oordeel dat eiser niet voldoet aan de criteria van “geen duurzaam benutbare mogelijkheden” zoals opgesomd in het Schattingsbesluit. Dat eiser hulpmiddelen nodig heeft bij het dagelijks leven betekent niet dat hij niet zelfredzaam is.
De informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze informatie bij de verzekeringsartsen bekend was en bij de beoordeling is betrokken.
Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, geeft de rechtbank geen reden om het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Uit de beschikbare gegevens kan niet worden afgeleid dat de verzekeringsartsen een onvolledig beeld hebben gehad van eisers medische situatie. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport van 8 december 2020 en in het aanvullende rapport van 3 februari 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat de beperkingen van eiser nog niet duurzaam zijn. Eiser kan een multidisciplinair pijnrevalidatieprogramma volgen van 16 weken, waarvan het doel is om te leren op een andere wijze om te gaan met klachten en de gevolgen die deze klachten hebben op het dagelijks functioneren.
Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b aandacht besteed aan de concrete situatie van eiser en voldoende onderbouwd wat het mogelijke resultaat van de voorgestelde behandeling voor eiser zal zijn. Behandeling op het gebied van pijn zal volgens de verzekeringsarts b&b in elk geval leiden tot minder pijn waardoor eisers belastbaarheid zal toenemen en waardoor een urenbeperking niet meer nodig zal zijn. De verzekeringsarts b&b heeft verder benoemd dat ook de belastbaarheid op de fysieke aspecten in de FML, te weten tillen en dragen, lopen en staan nog kan verbeteren. De rechtbank kan dit volgen.
Weliswaar kan van een pijnbehandeling geen verbetering in medisch opzicht worden verwacht, maar dat is, gelet op het feit dat het hier gaat om de prognose van de arbeidsbeperkingen, op zich niet relevant. Pijnbestrijding zou kunnen leiden tot een toename van de functionele mogelijkheden en dat is, waar het bij de vraag naar de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen, om gaat.
Eiser stelt dat de behandelingen geen verbetering hebben gebracht. De omstandigheid dat een behandeling, achteraf gezien, geen of minder verbetering heeft gebracht dan op de datum in geding was te verwachten leidt er echter niet toe dat de verwachting van de verzekeringsarts b&b onjuist is geweest. Het gaat immers om een inschatting op de datum in geding van de herstelkansen in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1944. De recent door eiser overgelegde medische informatie is van na de datum in geding, zodat deze niet bij de beoordeling kan worden betrokken. Eisers standpunt dat het UWV onvoldoende beperkingen heeft aangenomen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
5.
Geschiktheid voor de functies
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML geen functies kunnen selecteren die passen bij eisers mogelijkheden. Daarom is eiser 100% arbeidsongeschikt.
Op basis van de tijdens de bezwaarprocedure opgestelde FML van 18 november 2020 en de (fictieve) FML van 8 december 2020 heeft de arbeidsdeskundige b&b onderzoek gedaan naar de arbeidsmogelijkheden. Uit dit onderzoek komt naar voren dat ook op basis van de FML van 18 november 2020 geen geschikte functies kunnen worden geselecteerd. Eiser blijft derhalve onveranderd voor 100% arbeidsongeschikt.
Verder komt uit dit onderzoek naar voren dat op basis van de FML van 8 december 2020 wel geschikte functies kunnen worden geselecteerd waarmee eisers mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 80 tot 100% bedraagt.
Uit dit onderzoek komt naar voren dat eiser geschikt is voor gangbare arbeid, bijvoorbeeld voor de functies bell sell medewerker (SBC-code 315174 ), medewerker post (SBC-code 315133) en montagemedewerker (SBC-code 267051). Op basis hiervan is eiser ten aanzien van de duurzame beperkingen niet volledig arbeidsongeschikt.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor de eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 9 december 2020.
Hieruit volgt dat eiser wel volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is.
6.
Hoorzitting.
Ter zitting heeft het UWV erkend dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Daardoor is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Niet aannemelijk is echter dat eiser door dit gebrek in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft wel op het spreekuur van 17 november 2020 met de verzekeringsarts b&b gesproken en heeft in beroep alsnog de gelegenheid gehad om, met bijstand van zijn gemachtigde, zijn standpunt toe te lichten, zodat het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal worden gepasseerd.
7
. Dagloonberekening
Op de zitting is pas duidelijk geworden dat eisers bezwaren niet zijn gericht tegen de vaststelling van het maatmanloon maar tegen het dagloon. Eiser stelt dat het dagloon onjuist is vastgesteld omdat bij de berekening daarvan is uitgegaan van een te laag loon, althans WW-uitkering van het UWV, over de referteperiode van 1 juli 2017 tot en met 30 juni 2018. Eiser heeft zijn loonstroken overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat hij een hoger bruto bedrag aan WW-uitkering heeft ontvangen in de periode van 1 mei 2018 tot en met 30 juni 2018 dan waarvan het UWV is uitgegaan. Eiser wijst erop dat het UWV op dit standpunt in de bezwaarprocedure niet heeft gereageerd.
Het UWV heeft in de bezwaarprocedure het vastgestelde dagloon niet heroverwogen. Ter zitting heeft de gemachtigde van het UWV aangegeven dat zij in de veronderstelling verkeerde dat het ging om de berekening van het maatmanloon waar zij in het verweerschrift op in is gegaan. Zij heeft vervolgens aangegeven dat een berekening van het dagloon zich niet in het beroepsdossier bevindt en dat zij zich kan voorstellen dat een nadere toelichting op de berekening nodig is.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog de berekening van het dagloon te heroverwegen.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
9. De rechtbank zal de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.
- heropent het onderzoek;
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in overweging 7 van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 15 februari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op: