10.3De waarde van de woning van [naam eiseres 1] op de peildatum is getaxeerd op € 615.000,-. Er is volgens het taxatierapport dan ook sprake van een verschil van € 20.000,-.
[naam eiseres 1] heeft erop gewezen dat de waardedaling aldus 3,15% bedraagt. [naam adviseur] Adviseurs becijferde de waardedaling eerder op 6,4%. In dat licht acht [naam eiseres 1] de motivering van de waardedaling door [naam betrokkenen 1] onvoldoende. De totstandkoming van de waardevermindering is niet onderbouwd, of verifieerbaar.
De taxatie door [naam adviseur] Adviseurs was gebaseerd op een onvolledige en onjuiste planvergelijking. Het enkele feit dat [naam adviseur] Adviseurs de waardedaling op een hoger bedrag heeft vastgesteld, betekent dan ook niet dat de motivering van de waardedaling door [naam betrokkenen 1] onvoldoende is.
Ter zitting heeft [naam eiseres 1] gewezen op de taxatie van de waardedaling van de woning aan de [adres 5] . De waardedaling is vastgesteld op € 35.000,- en bedroeg aldus 6,36% van de waarde van die woning direct voor de peildatum (€ 550.000,-). De rechtbank overweegt - ook hier - dat iedere situatie op zijn eigen merites dient te worden beoordeeld. In de zaak van de bewoner van de [adres 5] zijn andere uitgangspunten gehanteerd dan in het onderzoek voor de woning van [naam eiseres 1] . Bovendien zag dat verzoek om planschade op drie schadeoorzaken, terwijl het verzoek van [naam eiseres 1] slechts op één schadeoorzaak ziet. Dat de waardedaling in het geval van [naam eiseres 1] afwijkt van de waardedaling van de [adres 5] betekent dan ook niet dat dit advies niet zorgvuldig tot stand zou zijn gekomen.
11. [naam eiseres 1] heeft gewezen op onzorgvuldigheden in het advies van de StAB. Zo spreekt de StAB over bouwvlakken, terwijl het oude bestemmingsplan alleen bebouwingsvlakken kent. Daarnaast bevat het rapport spel- en schrijffouten en is de naam van [naam eiseres 1] herhaaldelijk verkeerd gespeld. [naam eiseres 1] heeft de StAB hier voorafgaand aan de totstandkoming van het definitieve advies op gewezen, maar dat heeft niet tot aanpassing geleid. [naam eiseres 1] acht het advies zodanig onzorgvuldig tot stand gekomen dat de rechtbank het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag leggen.
Doordat de StAB het advies niet of niet volledig heeft gecorrigeerd naar aanleiding van terechte opmerkingen van [naam eiseres 1] over onzorgvuldigheden, heeft de StAB niet gehandeld zoals van de StAB als een zorgvuldig handelende deskundige mocht worden verwacht. In dit licht acht de rechtbank het door [naam eiseres 1] hierover geuite ongenoegen dan ook invoelbaar. Deze constatering heeft op zichzelf evenwel geen gevolgen voor het antwoord op de vraag of de rechtbank het advies aan de beoordeling ten grondslag mag leggen. Ondanks deze onzorgvuldigheden is de inhoud van het advies duidelijk.
Conclusie ten aanzien van StAB-advies
12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank de inhoud van het StAB-advies aan de beoordeling ten grondslag zal leggen.
Conclusie ten aanzien van tegemoetkoming
13. Uitgaande van een waardedaling van de woning van € 20.000,- en een percentage van 4% van € 625.000,- voor het normaal maatschappelijk risico wat op de waardedeling in mindering moet worden gebracht, resteert een tegemoetkoming in de planschade van € 0,-.
De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen, de tegemoetkoming te bepalen op nihil en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Griffierecht en proceskosten
14.1.1Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan [naam eiseres 1] het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
14.1.2[naam eiseres 1] heeft daarnaast verzocht om vergoeding van proceskosten voor bezwaar en beroep, in verband met de betrokkenheid van dr.ir. J.A.M. Bollen. Daarnaast heeft zij naar voren gebracht dat het college ten onrechte niet heeft besloten op haar verzoek om vergoeding van deskundigenkosten als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder a, van de Wro. Bollen heeft een bedrag van in totaal € 10.209,38 gefactureerd.
Ter gelegenheid van de behandeling op 19 november 2020 heeft Bollen verklaard dat hij niet dient te worden aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent. Hij dient dus niet te worden aangemerkt als rechtsbijstandsverlener, maar als een deskundige.
Uit deze verklaring volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de kosten in verband met de inschakeling van Bollen niet voor vergoeding in aanmerking komen als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Omdat Bollen zich wel als gemachtigde voor [naam eiseres 1] heeft gesteld, kunnen de door hem in rekening gebrachte kosten evenmin worden aangemerkt als kosten van een deskundige. Voor zover een gemachtigde ook optreedt als een deskundige, komen de kosten daarvan niet als deskundigenkosten voor vergoeding in aanmerking (zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2148). Daar komt bij dat Bollen ook geen rapport of advies heeft uitgebracht. De rechtbank wijst het verzoek van [naam eiseres 1] om vergoeding van proceskosten, bestaande uit deskundigenkosten daarom af. Omdat Bollen zichzelf niet als rechtsbijstandsverlener aanmerkt en de kosten van Bollen niet als kosten van een deskundige kunnen worden aangemerkt omdat hij zich als gemachtigde heeft gepresenteerd, is er terecht ook geen aanleiding gezien voor vergoeding van deskundigenkosten als bedoeld in artikel 6.5, aanhef en onder a, van de Wro.
14.2.1Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan [naam eiseres 2] het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
14.2.2[naam eiseres 2] heeft verzocht om vergoeding van proceskosten, waaronder de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
[naam eiseres 2] is ook eiseres in de zaak met zaaknummer BRE 18/5226 WET, waarin de rechtbank haar beroep heden ook gegrond verklaart. Vast staat dat de door [naam eiseres 2] ingestelde beroepen en bezwaren op dezelfde zitting van de rechtbank en de adviescommissie voor de bezwaarschriften zijn behandeld. Rechtsbijstand is in deze zaken verleend door dezelfde persoon. De door haar verrichte werkzaamheden konden voor elk van de zaken nagenoeg identiek zijn. De beroep- en bezwaarschriften in de twee zaken zijn ook voor het overgrote deel identiek. De rechtbank merkt de zaken voor de vaststelling van de proceskostenvergoeding daarom aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
De kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tijdens de beroepsprocedure stelt de rechtbank vast op een totaalbedrag van € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,-, en wegingsfactor 1). Dit bedrag zal worden verdeeld over de twee beroepen, wat neerkomt op een bedrag van
€ 379,50 per beroepszaak.
Omdat in deze zaak het primaire besluit wordt herroepen, zal ook een vergoeding van de proceskosten in bezwaar worden toegekend, tot een bedrag van € 541,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 541,- en een wegingsfactor 1). Dit bedrag zal worden verdeeld over de twee beroepen, wat neerkomt op een bedrag van € 270,50 per beroepszaak.
14.2.3[naam eiseres 2] heeft daarnaast verzocht om vergoeding van proceskosten, bestaande uit de kosten van een deskundige. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft zij facturen overgelegd van [naam betrokkenen 2] . In deze facturen wordt voor een tijdsbesteding van 47,75 uur een bedrag van € 7.513,51 inclusief BTW in rekening gebracht. [naam eiseres 2] heeft in dit beroep vergoeding van de helft van dat bedrag verzocht.
De rechtbank stelt vast dat bij de facturen een specificatie van de werkzaamheden ontbreekt. Daar komt bij dat het rapport van Langhout van 9 juli 2018 grotendeels een herhaling vormt van zijn eerdere advies. De rechtbank zal het aantal uren daarom met inachtneming van de omvang en zwaarte van de zaak in redelijkheid vaststellen op 21 uur. Gelet op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb, in samenhang gelezen met artikel 8:36, tweede lid, van de Awb en artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, geldt voor de vergoeding van de gemaakte kosten voor een deskundigenrapport een tarief van ten hoogste € 134,04 per uur. Dat betekent dat een bedrag van in totaal € 2.814,84 voor vergoeding in aanmerking komt. In dit beroep zal het college worden veroordeeld tot vergoeding van de helft van dat bedrag (€ 1.407,42).
14.2.4Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het college veroordelen in de proceskosten van [naam eiseres 2] tot een bedrag van € 2.057,42 (€ 379,50 + € 270,50 +
€ 1.407,42).