ECLI:NL:RBNNE:2019:3775

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
3 september 2019
Zaaknummer
LEE 18/1350
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschade door wijziging van bestemmingsplan van agrarische naar woonbestemming met betrekking tot bebouwing op voormalig weiland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil over planschade. Eiseres, Nieuwenhuis Planontwikkeling BV, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze, die aan derde-partijen tegemoetkomingen in planschade hadden toegekend. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) als deskundige is benoemd om onderzoek te verrichten naar de schadefactoren die in geschil zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de drempel voor het normaal maatschappelijk risico (NMR) ten onrechte op 3% was vastgesteld, terwijl deze 5% zou moeten zijn. Dit leidde tot een lagere tegemoetkoming in planschade voor de derde-partijen. De rechtbank heeft de bestreden besluiten vernietigd en zelf in de zaak voorzien door de hoogte van het NMR vast te stellen op 5% en de tegemoetkomingen in planschade te verlagen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de gemeente het griffierecht en de proceskosten van eiseres moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de planologische mogelijkheden en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/1350 tot en met 18/1353

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2019 in de zaken tussen

Nieuwenhuis Planontwikkeling BV, te Rijssen, eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aa en Hunze, verweerder
(gemachtigde: ing. G.A. Ebels).
Als derde-partij hebben aan de gedingen deelgenomen:
LEE 18/1350: [derde-belanghebbende 1] ;
LEE 18/1351: [derde-belanghebbende 2] ;
LEE 18/1352: [derde-belanghebbende 3] ;
LEE 18/1353: [derde-belanghebbende 4] , te Annen.

Procesverloop

Bij besluiten van 2 mei 2017 (18-1350 t/m 1352) en 12 juni 2017 (18-1353) (de primaire besluiten) heeft verweerder aan derde-partijen op hun verzoek een tegemoetkoming in planschade toegekend van respectievelijk € 12.950,-; € 15.020,-; € 16.950,- en € 15.850,-.
Bij besluiten van 28 maart 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres gegrond verklaard en de primaire besluiten in stand gelaten, met aanvulling van de motivering.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Vanwege de onderlinge samenhang heeft de rechtbank de zaken gevoegd behandeld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De StAB heeft op 26 oktober 2018 verslag uitgebracht van haar bevindingen. Eiseres en verweerder hebben daarop schriftelijk gereageerd. De StAB heeft op 8 januari 2019 nogmaals verslag uitgebracht en is daarbij ingegaan op de reacties van partijen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door L. Nijman, bijgestaan door mr. T.A.P. Langhout RT. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. J. Marskamp RT, adviseur van de Stichting Advisering Onroerende Zaken (SAOZ).
Derde-partijen zijn verschenen, met uitzondering van [derde-belanghebbende 1] , die zich door de andere derde-partijen heeft laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt bij de beoordeling van het beroep de volgende feiten als vaststaand aan.
Derde-partijen zijn eigenaar van het perceel [adres 1] , respectievelijk [adres 2] , [adres 3] en [adres 4] te Annen en de daarop gelegen woningen. Deze percelen grenzen aan het perceel waarop eiseres een woningbouwproject heeft gerealiseerd. Om dit project mogelijk te maken heeft de gemeenteraad van de gemeente Aa en Hunze (de raad) op 28 april 2016 het bestemmingplan “Annen Dorp nieuwbouwproject ’t Veld” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is in werking getreden en onherroepelijk geworden op 23 juni 2016. Derde-partijen hebben een verzoek ingediend voor een tegemoetkoming in planschade die het gevolg is van dit bestemmingsplan. Als gevolg van een door eiseres en verweerder gesloten overeenkomst zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) komt planschade die voortkomt uit de vaststelling van het bestemmingsplan voor rekening van eiseres.
Tot 23 juni 2016 was op het perceel van eiseres het bestemmingsplan “Annen Dorp” van toepassing, dat door de raad is vastgesteld op 30 september 2009.
De Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) heeft adviezen aan verweerder uitgebracht betreffende de verzoeken van derde-partijen. De SAOZ heeft geadviseerd om de verzoeken toe te wijzen en een tegemoetkoming in de schade als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan te betalen ter waarde van respectievelijk € 12.950,-; € 15.020,-; € 16.950,- en € 15.850,-.
Bij de primaire besluiten heeft verweerder, met overname van de adviezen van de SAOZ, de verzoeken van derde-partijen toegewezen en aan hen een tegemoetkoming van respectievelijk € 12.950,-; € 15.020,-; € 16.950,- en € 15.850,- toegekend.
De Commissie van advies voor de bezwaarschriften (de commissie) heeft verweerder in haar advies van 4 december 2017 geadviseerd om de bezwaren van eiseres gegrond te verklaren en om een nieuw advies aan de SAOZ te vragen waarin de onduidelijkheid ten aanzien van de teeltondersteunende voorzieningen zou worden opgeheven. Daarnaast zou daarin een onderbouwing moeten worden gegeven van het te hanteren percentage van de schade dat behoort tot het normaal maatschappelijk risico.
Op 2 januari 2018 heeft de SAOZ een nader advies uitgebracht aan verweerder. Verweerder heeft eiseres en derde-partijen in de gelegenheid gesteld om op het nadere advies te reageren. Eiseres heeft gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Verweerder heeft vervolgens de bezwaren van eiseres gegrond verklaard en de primaire besluiten in stand gelaten, met aanvulling van de motivering.
2. Bij de beoordeling van een verzoek om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de verzoeker door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Tussen eiseres en verweerder is in geschil wat de maximale invulling van het oude planologisch regime was en hoe de schadefactoren uitzicht, privacy, hinder en situeringswaarde gewogen dienen te worden.
3. Wanneer op basis van de door een partij aangevoerde concrete aanknopingspunten gegronde twijfel bestaat over de juistheid van het advies dat het bestuursorgaan aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd, mag de rechter met toepassing van artikel 8:47 van de Awb een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek. Verweerder heeft adviezen van de SAOZ aan zijn besluiten ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de StAB als deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek. Verweerder kan zich, hoewel hij nog steeds afwijzend staat tegenover een ‘oude’ mogelijke invulling met sleufsilo’s, vinden in de bevindingen en conclusies van de StAB. Eiseres kan zich daarin niet vinden. De rechtbank zal eerst de gronden die eiseres heeft aangevoerd tegen het verslag van de StAB en de reactie daarop van de StAB samengevat weergeven met betrekking tot achtereenvolgens de planvergelijking en de vier schadefactoren en daarna over het geheel een oordeel geven.
Planvergelijking
4.1.
Eiseres voert aan dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste planvergelijking en dat ook de planvergelijking die de StAB heeft gemaakt ondeugdelijk is. De StAB komt op oneigenlijke gronden tot de conclusie dat het gebruik van sleufsilo’s op belemmeringen van feitelijke aard zou stuiten. De StAB zou dat aannemelijk moeten maken. De situering van de sleufsilo’s dient ten opzichte van elke individuele aanvrager te worden beoordeeld. Daarnaast hadden er in het gebied twee sleufsilo’s aanwezig kunnen zijn, die vanuit het midden bereikbaar waren. De fysieke ruimte om de sleufsilo’s te gebruiken is derhalve wel degelijk aanwezig. Ook kan niet gesteld worden dat het gebied is gelegen midden in een woonwijk.
De StAB merkt ten aanzien van de planvergelijking op dat bij de opslag van los kuilvoer in sleufsilo’s een afstand van tenminste 25 meter tot geurgevoelige objecten in acht moet worden genomen en dat er in dat geval vrijwel geen ruimte voor de sleufsilo’s resteert. Met de SAOZ is de StAB van mening dat sleufsilo’s niet worden gebruikt voor opslag van in plastic folie verpakte veevoederbalen, omdat een dergelijke voorziening daarbij onnodig is. Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2239) moet bij de maximale invulling echter worden uitgegaan van de planologische mogelijkheid van de bouw van sleufsilo’s met verpakte kuilvoeropslag tot op de erfscheiding.
Uitzicht4.2 Eiseres voert met betrekking tot de schadefactor uitzicht aan dat onder de oude planologie sprake kon zijn van bouwwerken, geen gebouw zijnde van maximaal vijf meter hoog in de vorm van sleufsilo’s waarvan de storthoogte niet was bepaald. Thans is sprake van woningen met een bouwhoogte van maximaal 8 meter. Als gevolg van de planologische wijziging is het (uit)zicht vanuit de woningen en de percelen van derde-partijen niet of nauwelijks ten nadele gewijzigd.
De StAB merkt op dat voor het verplaatsen van balen op grotere hoogte een tractor niet volstaat en dus –afhankelijk van de gekozen hoogte- steeds zwaarder materieel moet worden ingezet waardoor (nog) meer ruimte nodig is om te kunnen manoeuvreren. Naarmate de benodigde manoeuvreerruimte toeneemt, neemt de ruimte voor opslag af en neemt daardoor in vergelijking met de nieuwe situatie per saldo het vrije (uit)zicht op de omgeving juist weer toe. Onder deze omstandigheden is met de bouw van de woningen in de nieuwe planologische situatie sprake van meer belemmeringen in het uitzicht dan met de invulling van het gebied met twee sleufsilo’s. Wat betreft het uitzicht heeft de StAB drie situaties beschouwd, waaronder de situatie sleufsilo’s met kuilvoeropslag versus woningbouw. Ten aanzien van deze situatie is geconcludeerd dat, alles afwegende, sprake is van lichte schade (maximaal 4%).
Privacy
4.3
Eiseres voert met betrekking tot de schadefactor privacy aan dat het gebruik van sleufsilo’s tot een intensief grondgebruik zou hebben geleid. De redenering van de StAB over bijgebouwen tot op de perceelgrens is niet concludent omdat de privacy vanuit deze bijgebouwen vanwege beperkingen uit het burenrecht niet kon worden aangetast, omdat er geen ramen binnen twee meter uit de erfgrens mogen worden geplaatst.
De StAB merkt op dat kenmerkend voor opslag juist is dat daaromtrent weinig activiteit plaatsvindt. Zelfs als iedere dag veevoederbalen zouden worden opgeslagen dan wel opgehaald, dan neemt deze activiteit slechts een zeer beperkt deel van de dag in beslag en kan daarbij worden volstaan met de (tijdelijke) aanwezigheid van één of enkele mensen. In dat geval is slechts in zeer beperkte mate sprake van aantasting van de privacy, in tegenstelling tot de woonfunctie die zich kenmerkt door permanente aanwezigheid van mensen. Zelfs als vanwege beperkingen op grond van het burenrecht binnen twee meter uit de perceelgrens geen ramen (in de bijgebouwen) aanwezig mogen zijn, zoals eiseres stelt, is de afstand tot de woningen van aanvragers zodanig kort dat in vergelijking met de oude situatie de privacy in behoorlijk grote mate is afgenomen. Er is daarom naar het oordeel van de StAB sprake van zwaar planologisch nadeel (7-10%).
Hinder
4.4
Met betrekking tot de schadefactor hinder voert eiseres aan dat een intensief gebruik van de agrarische bestemming niet was uitgesloten. Vanwege dit onjuiste uitgangspunt komt de StAB tot de conclusie dat voor wat betreft deze schadefactor middelzwaar planologisch nadeel is opgetreden.
De StAB merkt op dat eiseres niet aangeeft waaruit dit intensief gebruik volgens haar bestaat. Intensief gebruik van de agrarische bestemming was onder de oude planologie vrijwel uitgesloten vanwege het beperkte oppervlak van het plangebied, de nabijheid van woningen en –in verband daarmee- de wettelijke beperkingen in de milieuwetgeving zoals de afstandseisen die in acht genomen moeten worden. Intensieve landbouw is daardoor uitgesloten. Van de onder de oude planologie wel bestaande mogelijkheden is slechts in beperkte mate hinder te verwachten. In de nieuwe situatie is daarentegen meer geluidsoverlast te verwachten. De StAB concludeert dat er met betrekking tot deze schadefactor sprake is van middelzwaar planologisch nadeel (4-7%).
Situeringswaarde
4.5
Eiseres voert ten aanzien van de schadefactor situeringswaarde aan dat er geen sprake is van een (toegenomen) verstening van het gebied. Onder het voorgaande regime hadden derde-partijen met meer verstening kunnen worden geconfronteerd. Er is geen sprake van verdichting van bebouwing, deze is juist transparanter geworden. Wel is het karakter van het gebied gewijzigd, maar niet ten nadele van aanvragers. Sleufsilo’s met daarin opgeslagen in balen verpakt gras zijn ontsierend voor de omgeving, leiden tot geur- stof en geluidsoverlast. Ze worden immers frequent aangedaan om voer voor vee op te halen. De ligging aan de planologisch mogelijk geworden woningen is te prefereren.
De StAB merkt op dat de situeringswaarde niet alleen wordt bepaald door het uitzicht, maar tevens door het karakter van de omgeving en daaraan gerelateerd de beleving van de omgeving door omwonenden. De mate van verstening die het gevolg is van de bouw van sleufsilo’s staat in geen verhouding tot de verstening ten gevolge van de bouw van woningen. Bovendien wordt een agrarische omgeving door bewoners over het algemeen meer gewaardeerd dan een woonomgeving. Er is naar het oordeel van de StAB op dit onderdeel sprake van middelzware tot zware schade (circa 7%).
Conclusie planologisch nadeel StAB
4.6
De StAB concludeert dat de SAOZ –uitgaand van de maximale invulling van de planologische mogelijkheden- de invloed van het oude regime op de waarde voorafgaand aan de planologische ontwikkeling niet heeft onderschat. De StAB is met de SAOZ van oordeel dat de planmutatie per saldo heeft geleid tot een planologisch nadeel dat als middelzwaar tot zwaar gekwalificeerd kan worden. De waardevermindering die de SAOZ heeft vastgesteld, namelijk circa 7% van de waarde van de woningen voorafgaand aan de planmutatie, is in lijn met deze kwalificatie.
Beoordeling door de rechtbank
4.7
De bestuursrechter mag in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd (ABRS 22 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2287).
Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de rechtbank aan de StAB heeft gevraagd om tot taxatie over te gaan, hetgeen de StAB niet heeft gedaan. Andere input zou volgens eiseres ook tot andere output moeten leiden. Eigenlijk zou de taxateur daarom moeten kijken wat gevolgen zijn van de andere uitgangspunten over de maximale invulling onder het oude planologische regime. Eiseres werpt de vraag op of de StAB de opdracht van de rechtbank wel volledig heeft uitgevoerd.
De rechtbank overweegt dat in het verzoek om advies aan de StAB d.d. 3 augustus 2018 niet is gevraagd om (in alle gevallen) de onroerende zaken te taxeren. Er is verzocht om de hoogte van de schade te bepalen als er sprake zou zijn van beperkte(re) planologische verslechtering, zoals door eiseres wordt gesteld. Aangezien er naar het oordeel van de StAB geen sprake is van een beperktere planologische verslechtering dan de SAOZ heeft vastgesteld, is er geen aanleiding om te oordelen dat de StAB de opdracht van de rechtbank niet volledig heeft uitgevoerd. Daarnaast is niet gebleken dat de uitgangspunten van de SAOZ en de StAB zodanig uiteen lopen dat dit had moeten leiden tot een andere taxatie van de onroerende zaken.
In relatie tot de maximale invulling onder het oude planologische regime acht de rechtbank, anders dan eiseres en de StAB, het gebruik van sleufsilo’s alleen realistisch voor de opslag van stortgoed en niet voor de opslag van balen omdat sleufsilo’s daarvoor niet nodig zijn. Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2239) volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de Afdeling is uitgegaan van de gedachte dat de balen in een sleufsilo worden opgeslagen. Artikel 3.46, zesde lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer staat eraan in de weg dat op de perceelgrens gesitueerde sleufsilo’s kunnen worden gebruikt voor stortgoed. De rechtbank acht de bouw van sleufsilo’s, alleen om daar balen op te kunnen slaan, irreëel. Dit laat onverlet dat er, ook zonder sleufsilo, het hele jaar door gestapelde foliebalen opgeslagen konden worden, tot op de perceelgrens. De rechtbank is van oordeel dat de beoordeling van de maximale planologische invulling door de StAB niettemin realistisch is nu het ruimtelijk effect van gestapelde foliebalen zonder silo niet wezenlijk anders is dan van foliebalen in een silo. De kanttekeningen die eiseres heeft geplaatst zijn niet van dien aard dat zij tot een andere inschatting van de maximale planologische invulling zouden moeten leiden.
Ten aanzien van waardering van de schadefactoren uitzicht, privacy, hinder en situeringswaarde overweegt de rechtbank dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het verslag van de StAB onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. De StAB heeft uitvoerig gemotiveerd hoe zij tot haar schadebepaling is gekomen. Het gegeven dat de door eiseres ingeschakelde deskundige met de StAB van mening verschilt, leidt niet tot het oordeel dat het verslag van de StAB zodanige gebreken bevat dat de rechtbank het niet aan zijn oordeelsvorming ten grondslag mag leggen. De grond dat het bestreden besluit is gebaseerd op een onjuist advies van de SAOZ is terecht aangevoerd. Dit heeft echter geen gevolgen voor de hoogte van het vastgestelde planologische nadeel.
5. In de bestreden besluiten is verweerder uitgegaan van een drempel van 3% vanwege het Normaal Maatschappelijk Risico (NMR), zoals bedoeld in artikel 6.2 van de Wro. Dit heeft ertoe geleid dat aan derde-partijen een tegemoetkoming van respectievelijk € 12.950,-; € 15.020,-; € 16.950,- en € 15.850,- is toegekend. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de drempel vanwege het NMR 5% zou moeten bedragen. Dit heeft tot gevolg dat de tegemoetkoming in planschade moet worden vastgesteld op respectievelijk € 6.250,-; € 7.700,-; € 8.250,- en € 7.750,- (zie onderstaande tabel).
Zaaknummer
Adres
Oorspronkelijke waarde
Schade
Drempel 5% NMR
Tegemoetkoming na aftrek 5% NMR
18/1350
[adres 1]
€ 335.000,-
€ 23.000,-
€ 16.750
€ 6.250,-
18/1351
[adres 2]
€ 366.000,-
€ 26.000,-
€ 18.300
€ 7.700,-
18/1352
[adres 3]
€ 435.000,-
€ 30.000,-
€ 21.750,-
€ 8.250,-
18/1353
[adres 4]
€ 405.000,-
€ 28.000,-
€ 20.250,-
€ 7.750,-
De gronden die eiseres in dit opzicht heeft aangevoerd tegen de hoogte van het NMR treffen doel.
6. De beroepen zijn gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarbij de hoogte van het NMR is vastgesteld op 3% van de oorspronkelijke waarde en een tegemoetkoming in planschade is toegekend ter hoogte van respectievelijk € 12.950,; € 15.020,-; € 16.950,- en € 15.850,-. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de hoogte van het NMR wordt bepaald op 5% en de tegemoetkoming in planschade wordt vastgesteld op respectievelijk € 6.250,- ( [adres 1] ); € 7.700,- ( [adres 2] ); € 8.250,- ( [adres 3] ) en € 7.750,- ( [adres 4] ), vermeerderd met wettelijke rente.
7. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht (4 x € 338,- = € 1352,-) vergoedt.
8. 1 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Eiseres heeft gevraagd om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze bijstand is verleend door L. Nijman, werkzaam voor Nieuwenhuis Planontwikkeling. De heer Nijman is algemeen directeur van SelektBouw, een onderdeel van eiseres. Niet is gebleken dat het verlenen van rechtsbijstand een vast onderdeel vormt van een duurzame, op het vergaren van inkomsten gerichte, taakuitoefening van de heer Nijman, zoals dat bij professionele rechtshulpverleners het geval is. De kosten van zijn bijstand komen daarom niet in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht.
8.2
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van kosten van de door haar ingeschakelde deskundige die zijn gefactureerd op 4 april 2017, dus voorafgaand aan de primaire besluiten. Deze kosten zijn niet gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar of het beroep. Ingevolge artikel 8:75 van de Awb komen deze kosten daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
8.3
Ten aanzien van de kosten voor het inschakelen van een deskundige in verband met de behandeling van het bezwaar overweegt de rechtbank dat die kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen als eiseres daarom heeft verzocht voordat op verweerder op het bezwaar heeft beslist. Niet is gebleken dat eiseres verweerder (tijdig) heeft verzocht om vergoeding van de kosten. De kosten die eiseres heeft gemaakt voorafgaand aan de bestreden besluiten komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
8.4
Ten aanzien van de kosten voor het inschakelen van een deskundige in verband met de behandeling van het beroep heeft eiseres facturen overgelegd waaruit blijkt dat er 21 uren zijn besteed aan het voorbereiden en uitbrengen van schriftelijke adviezen en dat er voor 162 kilometer reiskosten in rekening zijn gebracht. Het uurtarief voor het opmaken van een deskundigenrapport wordt ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Besluit tarieven) geldt voor werkzaamheden waarvoor geen speciaal tarief is bepaald een tarief van ten hoogste € 126,47 per uur. Het uurtarief dat de door eiseres ingeschakelde deskundige in rekening heeft gebracht bedraagt € 125,- per uur exclusief btw. In artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 is bepaald dat de bedragen, genoemd in dit besluit, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Gelet op de strekking van deze bepaling geldt dat echter alleen indien de aan een belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op hem drukt, dus niet indien hij die belasting als voorbelasting in aftrek kan brengen. Verweerder dient daarom het tarief exclusief btw te vergoeden. De te vergoeden kosten voor deskundige advisering bedragen in totaal € 125,- x 21 uren = € 2625,-.
Omdat de in rekening gebrachte reiskosten van de deskundige lager zijn dan de in artikel 11, eerste lid, onder d van het Besluit tarieven forfaitair vastgestelde reiskostenvergoeding van € 0,28 per kilometer, dienen de werkelijke kosten vergoed te worden. De te vergoeden reiskosten bedragen 162 kilometer x € 0,20 = € 32,40.
De totale te vergoeden kosten bedragen € 2625,- + € 32,40 = € 2657,40.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept de primaire besluiten voor zover verweerder overeenkomstig het advies van de SAOZ de hoogte van het normaal maatschappelijk risico heeft vastgesteld op 3% van de oorspronkelijke waarde en een tegemoetkoming in planschade heeft toegekend van respectievelijk € 12.950,- [adres 1] ); € 15.020,- ( [adres 2] ); € 16.950,- ( [adres 3] ) en € 15.850,- ( [adres 4] ), te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag om tegemoetkoming;
- bepaalt dat de aanvragen van derde-partijen om tegemoetkoming in geleden planschade worden toegewezen conform het advies van de StAB, dat de hoogte van het NMR wordt bepaald op 5% en dat de tegemoetkoming in planschade wordt vastgesteld op respectievelijk € 6.250,- (zegge: tweeënzestighonderdvijftig; [adres 1] ); € 7.700,- (zegge: zevenenzeventighonderd; [adres 2] ); € 8.250,- (zegge: tweeëntachtighonderdvijftig; [adres 3] ) en € 7.750,- (zegge: zevenenzeventighonderdvijftig; [adres 4] ), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat de aanvraag is ingediend tot aan de dag van volledige betaling van de tegemoetkoming aan derde-partijen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde gedeelten van de primaire besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 1352,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2657,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.L. Vucsán, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.