ECLI:NL:RBZWB:2022:6462

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
21-019743
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname van voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klaagster, die de teruggave van haar in beslag genomen auto, een Audi A3, verzocht. De auto was in beslag genomen toen belanghebbende, aan wie klaagster de auto had uitgeleend, door de politie werd aangehouden zonder geldig rijbewijs. Klaagster was niet op de hoogte van het feit dat belanghebbende geen rijbewijs had en voerde aan dat zij de auto nodig had voor dagelijks gebruik.

De officier van justitie stelde dat er eerder proces-verbaal was opgemaakt tegen belanghebbende wegens het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en dat er sprake was van recidive. De officier betoogde dat klaagster, gezien haar relatie met belanghebbende, redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van het ontbreken van een geldig rijbewijs. De rechtbank oordeelde echter dat klaagster niet bekend was met deze omstandigheid en dat er geen strafvorderlijk belang was bij het voortduren van het beslag.

De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. Gezien de omstandigheden en het feit dat klaagster niet op de hoogte was van het ontbreken van een rijbewijs, verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de auto aan klaagster. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: -
rk.nummer: 21-019743
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster][adres]
hierna te noemen: klaagster.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • het klaagschrift, ingediend op 14 december 2021 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 21 maart 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, klaagster en [belanghebbende] als belanghebbende.
Klaagster heeft aangevoerd dat haar auto (Audi A3, kenteken; [kenteken]) in beslag is genomen. Klaagster had haar auto aan [belanghebbende] uitgeleend. De auto is onder [belanghebbende] in beslag genomen op het moment dat [belanghebbende] werd aangehouden door de politie en waarbij bleek dat [belanghebbende] niet in het bezit was van enig rijbewijs. Klaagster was hier niet van op de hoogte. Hoewel zij sinds augustus 2021 een relatie met [belanghebbende] heeft is het rijbewijs niet ter sprake gekomen en was klaagster in de veronderstelling dat [belanghebbende] een (geldig) rijbewijs in zijn bezit had. Klaagster heeft geen redenen gehad hieraan te twijfelen. Klaagster heeft voornoemde auto nodig in het dagelijks gebruik en verzoekt de rechtbank haar klaagschrift gegrond te verklaren onder teruggave van de auto aan klaagster.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er op 7 december 2021 proces-verbaal is opgemaakt tegen [belanghebbende] wegens het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. Er is sprake van recidive aangaande dit strafbare feit bij [belanghebbende]. Om die reden is de auto waarin [belanghebbende] reed in beslag genomen. De afgelopen jaren is [belanghebbende] meerdere malen veroordeeld. Het voertuig staat op naam van klaagster. Klaagster heeft een relatie met [belanghebbende] en verwacht mag worden dat zij (redelijkerwijs) op de hoogte moest zijn van het feit dat [belanghebbende] geen (geldig) rijbewijs in zijn bezit had. Overigens heeft klaagster aangegeven [belanghebbende] ruim twintig jaar te kennen. Het is zeer onwaarschijnlijk dat klaagster niet op de hoogte was. Uit onderzoek blijkt dat [belanghebbende] Telkens weer auto's op naam van anderen (laat zetten) zet waarna [belanghebbende] gebruik maakt van de auto's. Uit een telefoongesprek met klaagster is gebleken dat, hoewel klaagster kentekenhoudster is, [belanghebbende] feitelijk gebruik maakt van de auto. Het is inmiddels al de derde auto die onder [belanghebbende] in beslag is genomen. [belanghebbende] leert niet van deze eerdere in beslagnames en strafrechtelijke sancties. De kans op recidive is zeer groot. Redenen waarom de officier van justitie het niet hoogst onwaarschijnlijk acht dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klaagster is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
In deze doet zich het geval voor dat een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, stelt rechthebbende te zijn en zich beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave. In een dergelijk geval zal de rechtbank bij de beoordeling tevens acht moeten slaan op het bepaalde in art. 33a, tweede lid aanhef en onder a, Sr, inhoudende dat voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren alleen verbeurd kunnen worden verklaard indien degene aan wie zij toebehoren bekend was met hun verkrijging door middel van het strafbare feit of met het gebruik of de bestemming in verband daarmede, dan wel die verkrijging, dat gebruik of die bestemming redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
Het gestelde eigenaarschap van klaagster staat niet ter discussie. De rechtbank is vervolgens van oordeel dat uit het voor de rechtbank beschikbare dossier niet blijkt dat klaagster voor de inbeslagname bekend was of moest zijn met de omstandigheid dat beslagene niet in het bezit was van een (geldig) rijbewijs. Niet gebleken is dat klaagster hiervan eerder op de hoogte is gebracht door politie en/of justitie of dat zij hiervan op de hoogte is gesteld door [belanghebbende]. Dat klaagster een (kortdurende) relatie had met beslagene en hem al in haar jeugd kende maakt dit niet anders. Uit hetgeen tijdens de behandeling in raadkamer naar voren is gebracht blijkt dat klaagster en belanghebbende, hoewel zij elkaar van eerder kende, een zeer kortdurende relatie hebben gehad hetgeen niet (vanzelfsprekend) met zich meebrengt dat klaagster op de hoogte moest zijn van de ongeldigheid van het rijbewijs van belanghebbende. Gelet daarop is het hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de auto zal bevelen. Gelet hierop bestaat er geen strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag en zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van de auto aan klaagster gelasten.
Nu er geen strafvorderlijk belang bestaat bij het voortduren van het beslag en de rechtbank niet is gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van de auto is aan te merken, zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en de teruggave van de auto aan klaagster gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart;
het klaagschrift gegrond;
gelast de teruggave van;
-
de Audi A3, kenteken; [kenteken];
aan klaagster.
Deze beslissing is op 4 april 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).