In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2022 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klaagster, die de teruggave van haar in beslag genomen auto, een Audi A3, verzocht. De auto was in beslag genomen toen belanghebbende, aan wie klaagster de auto had uitgeleend, door de politie werd aangehouden zonder geldig rijbewijs. Klaagster was niet op de hoogte van het feit dat belanghebbende geen rijbewijs had en voerde aan dat zij de auto nodig had voor dagelijks gebruik.
De officier van justitie stelde dat er eerder proces-verbaal was opgemaakt tegen belanghebbende wegens het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs en dat er sprake was van recidive. De officier betoogde dat klaagster, gezien haar relatie met belanghebbende, redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van het ontbreken van een geldig rijbewijs. De rechtbank oordeelde echter dat klaagster niet bekend was met deze omstandigheid en dat er geen strafvorderlijk belang was bij het voortduren van het beslag.
De rechtbank overwoog dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is en dat de rechter niet kan treden in de mogelijke uitkomst van een hoofdzaak. Gezien de omstandigheden en het feit dat klaagster niet op de hoogte was van het ontbreken van een rijbewijs, verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van de auto aan klaagster. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.