Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had op 5 oktober 2021 het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht van € 49. Belanghebbende heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, waarbij zijn gemachtigde, mr. D.A.N. Bartels, aanvoerde dat het griffierecht wel degelijk tijdig was betaald en dat er verwarring was ontstaan door de nota's die naar zijn kantoor waren gestuurd.
De rechtbank heeft het verzet behandeld op 21 oktober 2022, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde meerdere keren de mogelijkheid had gekregen om het griffierecht te voldoen, maar dat dit niet was gebeurd. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak terecht was en dat het verzet ongegrond was. De rechtbank heeft ook het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de gemachtigde niet op de juiste wijze het beroep op betalingsonmacht had onderbouwd en dat de correspondentie correct was gericht aan de gemachtigde. De rechtbank heeft de uitspraak van 5 oktober 2021 in stand gelaten, wat betekent dat de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep blijft gelden. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.