ECLI:NL:RBZWB:2022:6450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
21-018881
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv betreffende inbeslaggenomen geldbedrag

Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda een beslissing genomen op een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door klager, die stelde eigenaar te zijn van een in beslag genomen geldbedrag van € 3.560,00. De procedure vond plaats in raadkamer op 11 maart 2022, waar de officier van justitie, mr. J. Castelein, en de raadsman van klager, mr. P. van de Kerkhof, aanwezig waren. Klager was niet verschenen, maar had zijn standpunt via het klaagschrift kenbaar gemaakt. Hij voerde aan dat het voortduren van het beslag in strijd was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, en dat er geen strafrechtelijk onderzoek tegen hem liep.

De officier van justitie betwistte de eigendom van klager over het in beslag genomen geldbedrag en stelde dat klager onvoldoende bewijs had geleverd. De rechtbank oordeelde dat het klaagschrift ontvankelijk was en dat het onderzoek in raadkamer summier van aard is. De rechtbank stelde vast dat het geldbedrag in beslag was genomen op het adres waar klager stond ingeschreven en dat er geen andere rechthebbende was aangetoond.

De rechtbank concludeerde dat het strafvorderlijk belang ontbrak, omdat het geldbedrag onvoldoende verband hield met enig strafbaar feit. Daarom verklaarde de rechtbank het klaagschrift gegrond en gelastte de teruggave van het geldbedrag aan klager. Deze beslissing werd genomen door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: onbekend
rk.nummer: 21-018881
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.J. Woodrow, Tivolistraat 30, 5017 HR Tilburg
hierna te noemen: klager.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 21 november 2021 onder klager een geldbedrag van € 3.560,00 in beslag is genomen;
  • het klaagschrift, ingediend op 6 december 2021 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 11 maart 2022. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. J. Castelein, en mr. P. van de Kerkhof als waarnemend gemachtigd raadsman van klager.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat klager eigenaar en rechthebbende stelt te zijn. Het strafvorderlijk belang bij het voortduren van het beslag ontbreekt. Er bestond geen aanleiding om het geldbedrag in beslag te nemen. Het voortduren van het beslag acht klager in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
In aanvulling op het klaagschrift heeft de raadsman in raadkamer aangevoerd dat er geen sprake is van een strafrechtelijk onderzoek. Klager stond ingeschreven op het adres waar het geldbedrag is aangetroffen. Er kan worden verondersteld dat het geldbedrag aan klager toebehoort.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat niet vastgesteld kan worden dat klager eigenaar is van het inbeslaggenomen geldbedrag. Klager heeft onvoldoende onderbouwd dat hij de eigenaar van het inbeslaggenomen geld zou zijn.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank stelt vast dat het contante geldbedrag in beslag is genomen in de woning aan het adres waarop klager staat ingeschreven, namelijk [adres] . Het is de rechtbank niet gebleken dat een ander dan klager redelijkerwijs als rechthebbende van het inbeslaggenomen geldbedrag is aan te merken. De rechtbank is van oordeel dat het strafvorderlijk belang ontbreekt, nu het geldbedrag onvoldoende verband houdt met enig strafbaar feit. De rechtbank zal het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag gegrond verklaren en teruggave van het geldbedrag van € 3.560,00 gelasten.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart:
- het klaagschrift gegrond;
- gelast de teruggave van het geldbedrag van € 3.560,00 aan klager.
Deze beslissing is op 25 maart 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).