Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 2 februari 2022. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg, die de WOZ-waarde voor het kalenderjaar 2020 had vastgesteld. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, maar de belanghebbende stelde verzet in, omdat zij meende dat er nieuwe omstandigheden waren ontstaan door de coronapandemie.
Tijdens de verzetzitting op 21 oktober 2022 heeft de belanghebbende aangevoerd dat de coronamaatregelen een onvoorziene omstandigheid vormen die invloed heeft op de vastgestelde WOZ-waarde. De rechtbank oordeelde dat de argumenten van de belanghebbende aanleiding gaven tot twijfel over de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere uitspraak zonder zitting was gedaan, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de inhoud van de beroepsgronden pas aan de orde komt als het verzet gegrond is.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de argumenten van de belanghebbende in verzet voldoende zijn om te twijfelen aan de juistheid van de eerdere uitspraak. Daarom werd het verzet gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van 2 februari 2022 kwam te vervallen. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar ook veroordeeld in de proceskosten van het verzet, vastgesteld op € 379,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.