Op 4 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had gereageerd op een uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 3 augustus 2021 was gedaan. De heffingsambtenaar had de reactie van de belanghebbende als beroepschrift aangemerkt en doorgestuurd naar de rechtbank. Het beroep betrof naheffingsaanslagen parkeerbelasting met verschillende aanslagnummers. De rechtbank had eerder, op 26 november 2021, het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig betalen van het griffierecht.
De belanghebbende heeft verzet ingesteld tegen deze uitspraak, maar is niet verschenen op de zitting van 21 oktober 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende correct was uitgenodigd voor de zitting. In de verzetzaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat de belanghebbende het griffierecht niet tijdig had voldaan. De rechtbank heeft geen redenen gevonden die het verzuim van het niet betalen van het griffierecht verschoonbaar maken.
De rechtbank heeft ook het verzoek van de belanghebbende om opnieuw een nota te sturen voor het griffierecht afgewezen, omdat dit verzuim niet in verzet kan worden hersteld. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. Het verzet is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen.