ECLI:NL:RBZWB:2022:6425

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
3 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_3251 en 21_3252 en 21_3256 en 21_3257 en 21_3258 en 21_3263 en 22_3959
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van eisers in bezwaar tegen vergunning voor huisvesting van arbeidsmigranten

Op 3 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, bestaande uit zes personen, bezwaar maakten tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Dit college had hen niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar tegen de vergunning voor de verbouwing van een bedrijfspand aan de [adres 1] te [plaatsnaam] voor de huisvesting van arbeidsmigranten. De rechtbank heeft de beroepen van eisers beoordeeld en vastgesteld dat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De rechtbank concludeert dat de afstand tussen de woningen van eisers en het vergunde project te groot is om te spreken van een persoonlijk belang. Eisers wonen binnen een straal van 240 tot 400 meter van het project, maar de rechtbank oordeelt dat de gevolgen van de vergunning voor hun woon- en leefomgeving niet van enige betekenis zijn. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en het college in het gelijk gesteld. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/3251, 21/3252, 21/3256, 21/3257, 21/3258, 21/3263 en 22/3959

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaken tussen

[naam eiser 1] , uit [plaatsnaam] , eiser 1,

[naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eiser 2

(gemachtigde: [naam eiser 1] en [naam gemachtigde 1] ),

[naam eiser 3] , uit [plaatsnaam] , eiser 3

(gemachtigde: [naam eiser 1] ),

[naam eiser 4] , uit [plaatsnaam] , eiser 4

(gemachtigden: [naam eiser 1] en [naam gemachtigde 1] ),

[naam eiser 5] , uit [plaatsnaam] , eiser 5

(gemachtigde: [naam eiser 1] ),

[naam eiser 6] , uit [plaatsnaam] , eiser 6

(gemachtigde: [naam eiser 1] en [naam gemachtigde 1] ),
gezamenlijk te noemen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het besluit van het college dat zij geen belanghebbende zijn.
1.1
Op 30 juli 2020 is een vergunning aangevraagd om de begane grond en de eerste verdieping van een bedrijfspand aan de [adres 1] 91 te [plaatsnaam] te verbouwen en te gebruiken voor de huisvesting van 85 arbeidsmigranten. Op 6 november 2020 wordt de vergunning verleend. Met de bestreden besluiten van 24 juni 2021 zijn de bezwaren van eisers niet-ontvankelijk verklaard.
1.2
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Op 26 november 2021 is een vergelijkbare vergunning verleend voor het verbouwen en gebruiken van de [adres 1] 99 te [plaatsnaam] ten behoeve van de huisvesting van 55 arbeidsmigranten. Het gaat hierbij om de vierde verdieping van hetzelfde pand. Hiertegen is door eisers, met uitzondering van eiser 6, bezwaar gemaakt. Bij bestreden besluit van 5 juli 2022 heeft het college die bezwaren eveneens niet-ontvankelijk verklaard. Eiser 1 heeft hier op 15 augustus 2022 beroep tegen ingesteld. Na instemming van het college en eiser 1 is besloten dit beroep gelijktijdig met de voornoemde beroepen te behandelen. Beide partijen hebben aangegeven dat hun argumenten voor deze zaak hetzelfde zijn als bij de andere beroepen.
1.4
De rechtbank heeft de beroepen op 22 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers 1 en 3, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.2
De beroepen gaan over de vraag of eisers terecht niet ontvankelijk zijn verklaard in hun bezwaar. Dat zal de rechtbank beoordelen. Dat betekent dat de rechtbank geen inhoudelijk oordeel zal geven over de verleende vergunning. Als de rechtbank van oordeel is dat eisers wel ontvankelijk zijn in hun bezwaar, zal zij de bestreden besluiten vernietigen en het college opdragen opnieuw op de bezwaren te beslissen, waarbij het college dan een inhoudelijk besluit moet nemen over de bezwaren.
Wettelijk kader
3. Op grond van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Inhoudelijke beoordeling
Zijn eisers belanghebbend?
4. Eisers geven aan dat ze allen binnen een straal van 240 tot 400 meter van het vergunde project wonen. Dat is minder dan 600 meter en daarmee zijn ze wel degelijk ontvankelijk. In tegenstelling tot de wijkbewoners die om een voorlopige voorziening hadden verzocht en door de voorzieningenrechter niet-ontvankelijk zijn verklaard, wonen eisers wel langs de meest voor de hand liggende loop- en fietsroutes van de [adres 1] naar het nabijgelegen winkelcentrum. Arbeidsmigranten wandelen regelmatig over deze meest logische looproute langs hun huizen naar de supermarkt. Dat geeft overlast omdat de stoep smal is en de arbeidsmigranten dan regelmatig over de weg lopen. De gevolgen van verkeersbewegingen zijn niet goed onderzocht. Er staan al meer auto’s met een buitenlands kenteken op de locatie dan verwacht en de vergelijking met een 2-sterren hotel klopt niet. Bovendien zijn nog twee vergunningen aangevraagd om ook de bovengelegen verdiepingen om te bouwen voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Hiermee wordt de invloed op de woonomgeving nog groter.
4.1
Het college heeft aangegeven dat eisers niet belanghebbend zijn. De afstand is te groot. Hoewel in de bestreden besluiten een afstand van 600 meter wordt genoemd, is die in deze gevallen kleiner. De afstand bedraagt alsnog minstens 260 meter. Er zijn geen gevolgen van enige betekenis te verwachten. Tussen de woningen van eisers en de vergunde locatie ligt de [adres 2] en een park. De [adres 2] ligt verhoogd tussen de woonwijk en het bedrijventerrein in. Dat betekent dat er geen zicht is op het project. Dat de bewoners mogelijk in het park gaan recreëren achter de woning van enkele eisers en mogelijk langs hun huis fietsen of wandelen op weg naar bijvoorbeeld de supermarkt, zijn geen omstandigheden die maken dat zij een persoonlijk belang hebben en gevolgen van enige betekenis ervaren. Het college verwijst hierbij naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2021. [1]
4.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is een belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Volgens vaste jurisprudentie is dat degene met een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang, dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Ook geldt het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het moet daarbij wel gaan om ‘gevolgen van enige betekenis’. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, ruimtelijke uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
Niet in geschil is dat de afstand tussen de locatie waarvoor de vergunning is verleend en eisers minimaal 240 meter is. Er is geen zicht op het gebouw waarin de arbeidsmigranten gehuisvest worden, doordat er tussen de woningen van eisers en dat gebouw tenminste een groenstrook en een verhoogd aangelegde weg zijn gelegen. De gevolgen die de huisvesting van arbeidsmigranten aan de [adres 1] te [plaatsnaam] voor eisers kan hebben, bestaat uit een toename van verkeersbewegingen in de wijk en hun straat, meer recreatie in het park en een toename van overlast doordat arbeidsmigranten in de omgeving rondhangen.
4.3
Voor wat betreft de toegenomen drukte in het park, is dat geen rechtstreeks en persoonlijk belang. Het park is bij uitstek een openbare ruimte die door iedereen, inclusief arbeidsmigranten, gebruikt mag worden. Het maakt daarbij ook niet uit waar gebruikers wonen. Extra drukte in het park is dus geen persoonlijk belang van inwoners van de naastgelegen wijk, maar een omstandigheid waar alle gebruikers van het park mee te maken hebben. Dat die extra drukte wat overlast met zich mee kan brengen doet daar niet aan af. Dit argument maakt eisers dus niet tot belanghebbenden.
4.4
Voor wat betreft het verkeer geldt het volgende. Eisers wonen niet aan een ontsluitingsweg van het vergunde project. De verwachte overlast betreft voetgangers- en fietsverkeer van bewoners van het vergunde project die boodschappen gaan doen bij het winkelcentrum aan De Amer en dat zich door de straten van eisers beweegt. Volgens vaste jurisprudentie worden de gevolgen van het af- en aanrijdende verkeer niet meer aan het vergunde project toegerekend, indien dit verkeer kan worden geacht te zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. [2] Voor zover eisers niet aan de logische doorgaande fiets- en looproute van het vergunde project naar het winkelcentrum wonen, kan niet gezegd worden dat verkeer van bewoners van het vergunde project af- en aanrijdend verkeer betreft en wordt dit verkeer niet aan dit project toegerekend. Dit is geen rechtstreeks gevolg van het bestreden besluit. Dat houdt in dat eisers 1 tot en met 5 niet belanghebbend zijn.
4.5
Eiser 6 woont wel aan de logische fiets- en looproute van het vergunde project. Voor zover het verkeer van het vergunde project als af- en aanrijdend of lopend verkeer moet worden gezien, betreft het hier geringe aantallen. Eiser 6 heeft alleen beroep ingesteld tegen het besluit van 24 juni 2021. Het gaat hierbij om 85 bewoners, die met enige regelmaat door de straat zullen fietsen of wandelen. Zij zullen niet allemaal dagelijks boodschappen doen en ook niet allemaal elke keer dat ze boodschappen doen dit te voet doen of met de fiets. Eisers hebben aangegeven dat de bewoners ook van alternatieve routes gebruik maken. De extra verkeersbelasting zal dus hooguit enkele tientallen wandelaars en fietsers per dag bedragen. Bij dergelijke aantallen wordt ook dit verkeer geacht te zijn opgenomen in het heersende verkeersbeeld. Dat houdt in dat ze niet meer aan het vergunde project worden toegerekend. Voor zover de rechtbank deze toename wel aan het project toe zou rekenen, zijn de gevolgen van deze aantallen langs de woning passerende fietsers en voetgangers bovendien zo gering, dat niet gesproken kan worden van gevolgen van enige betekenis. Ook eiser 6 is dus niet belanghebbend bij het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

5. Het college heeft eisers terecht niet-ontvankelijk verklaard in hun bezwaar. De beroepen zijn ongegrond. Er is daarom geen aanleiding om het college te veroordelen in een vergoeding van de griffierechten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 3 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 5 februari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:457 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/)
2.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2294 en 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1861