ECLI:NL:RBZWB:2021:457

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 januari 2021
Publicatiedatum
5 februari 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10226 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten

Op 29 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen een verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van een bedrijfspand ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. De verzoekers, die op meer dan 600 meter afstand van de bouwlocatie wonen, stelden dat het bouwplan aanzienlijke impact zou hebben op hun leefomgeving, waaronder een toename van verkeersbewegingen en geluidsoverlast. Tijdens de zitting in Breda zijn de verzoekers verschenen, bijgestaan door hun juridisch adviseur, terwijl het college van burgemeester en wethouders van Tilburg en de vergunninghouder ook aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat verzoekers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt volgens artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit omdat de afstand tot de bouwlocatie, de bebouwing en groenstroken tussen hen en de bouwlocatie, en het gebrek aan zicht op de bouwlocatie, hen niet in voldoende mate onderscheidt van anderen. De rechter concludeerde dat de gevolgen van het bouwplan voor de woon- en leefsituatie van de verzoekers dermate gering zijn dat er geen sprake is van gevolgen van enige betekenis. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzieningenrechter, en mr. C.F.E.M. Mes, griffier, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10226 WABOA VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 29 januari 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[naam verzoeker 1] , [naam verzoeker 2] en [naam verzoeker 3], te [plaatsnaam] , verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam] , vergunninghouder,
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 november 2020 (bestreden besluit) van het college inzake de verleende omgevingsvergunning voor het verbouwen van het bedrijfspand aan [adres] in [plaatsnaam] ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van arbeidsmigranten. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 29 januari 2021.
Verzoekers [naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 3] zijn verschenen, bijgestaan door hun juridisch adviseur [naam juridisch adviseur] .
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Vergunninghouder is verschenen in de persoon van [naam persoon] , bijgestaan door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de voorzieningenrechter mondeling uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verzoekers als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen worden aangemerkt.
3. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is een belanghebbende degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Volgens vaste jurisprudentie is dat degene met een voldoende objectief en actueel, eigen en
persoonlijk belang, dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Ook geldt het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die een besluit toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit.
Het criterium “gevolgen van enige betekenis” dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, ruimtelijke uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
4. Verzoekers stellen dat zij belanghebbenden zijn bij het besluit omdat het bouwplan aanzienlijke impact zal hebben op hun leefomgeving vanwege de ruimtelijke uitstraling van het plan, zoals een forse toename van verkeersbewegingen in de wijk en hun straat, verkeersonveilige situaties, meer recreatie in het park en een toename van (geluids)overlast door arbeidsmigranten vanwege rondhangen in de omgeving.
5. In dit geval staat vast dat verzoekers op meer dan 600 meter afstand van de bouwlocatie wonen, dat er tussen hun woningen en de bouwlocatie bebouwing, een brede groenstrook en een autoweg liggen en dat zij geen zicht hebben op de bouwlocatie.
6. Uit de ruimtelijke motivering (par. 4.12 verkeer) volgt dat het bouwplan tot 137 mvt/etmaal leidt, maar dat de verkeersbewegingen goed kunnen worden opgevangen op het wegennet in de omgeving waaronder de wijk De Blaak valt waar verzoekers wonen.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om hieraan te twijfelen. Niet gebleken is dat de straten waar verzoekers wonen de meest voor de hand liggende loop- of fietsroutes naar het winkelcentrum zijn. Daarnaast is niet gebleken dat het bouwplan voor verzoekers of andere bewoners van de wijk De Blaak tot verkeersonveilige situaties en overlast zal leiden. Ook voor wat betreft recreëren in het park valt niet in te zien dat verzoekers meer worden geraakt in hun belangen dan anderen. De ruimtelijke effecten voor de woon- en leefsituatie van verzoekers zijn gelet op de grote afstanden dermate gering dat niet kan worden
gesproken van gevolgen van enige betekenis.
7. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoekers geen belanghebbenden zijn bij het besluit.
8. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2021.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.