ECLI:NL:RBZWB:2022:6399

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2039
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing maatwerkvoorziening Wmo voor woningaanpassing door college van burgemeester en wethouders

Op 1 november 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A. van 't Laar, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. Eiser had een maatwerkvoorziening aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) voor woningaanpassing, maar het college had deze aanvraag afgewezen. Eiser, die samen met zijn echtgenote in een eengezinswoning woont, heeft lichamelijke beperkingen en verzocht om aanpassingen in de woning, waaronder een sanitaire voorziening op de eerste verdieping. Het college heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser onvoldoende had meegewerkt aan het onderzoek en er volgens hen geen medische noodzaak was voor de aangevraagde aanpassingen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 26 augustus 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat het college onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de beperkingen van eiser, met name in relatie tot zijn incontinentieproblematiek. De rechtbank oordeelde dat het college niet had onderzocht of het voor eiser mogelijk was om in de nacht naar de badkamer op de tweede verdieping te gaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, waarbij het college werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot het betalen van proceskosten en een schadevergoeding aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2039 WMO

uitspraak van 1 november 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. A. van ‘t Laar,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2020 (primaire besluit) heeft het college de door eiser aangevraagde maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (verder: Wmo) afgewezen. In het besluit van 1 april 2021 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. Hangende het beroep heeft het college het bestreden besluit 1 ingetrokken. Bij besluit van 10 februari 2022 (bestreden besluit 2) heeft het college het bezwaar tegen het primaire besluit wederom ongegrond verklaard. Bij besluit van
18 mei 2022 (bestreden besluit 3) heeft het college bestreden besluit 2 herzien
Het onderzoek ter zitting is eenmaal (in december 2021) aangehouden op verzoek van het college en daarna (in mei 2022) ambtshalve door de rechtbank verdaagd. Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden in Breda op 26 augustus 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn dochter. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Niessen.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden

1. Eiser (83 jaar oud) en zijn echtgenote (88 jaar oud) wonen samen in een eengezinswoning in [plaatsnaam] . Beiden zijn lichamelijk beperkt. De woning betreft een eengezinswoning met een toilet op de begane grond en op de eerste verdieping, waar ook de slaapvertrekken zijn gelegen. Op de tweede verdieping bevindt zich de badkamer. Op 19 februari 2020 heeft de ergotherapeut van eiser een melding gedaan voor het aanvragen van een maatwerkvoorziening ten behoeve van een woningaanpassing, namelijk het plaatsen van een sanitaire voorziening (badkamer/toilet) op de eerste verdieping en het realiseren van een andere kookvoorziening. Het college heeft in het primaire besluit de aanvraag afgewezen, omdat eiser onvoldoende aan het onderzoek heeft meegewerkt. Het college kan niet vaststellen of er sprake is van beperkingen die een maatwerkvoorziening noodzakelijk maken.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Het college heeft, gedurende de bezwaarprocedure, medisch advies ingewonnen bij SAP.
In het bestreden besluit 1 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. De gevraagde woningaanpassing wordt afgewezen onder verwijzing naar het verhuisprimaat. De beperkingen van eiser kunnen worden opgelost door verhuizing naar een gelijkvloerse woning. Het college kent een woonvoorziening toe in de vorm van verhuishulp alsmede een vergoeding voor de begrote (her)inrichtingskosten van € 2.724,00. Dit is de goedkoopst compenserende voorziening.
Hangende het beroep heeft het college – naar aanleiding van de aanvullende beroepsgronden in de brief van 15 november 2021 – het bestreden besluit 1 ingetrokken en aangekondigd opnieuw onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een wasgelegenheid op de eerste verdieping. In de aanvullende beroepsgronden heeft eiser aangevoerd dat de hulpvraag ziet op een behoorlijke wasgelegenheid/wastafel op de eerste verdieping en dat het niet nodig is om hier een aparte douche te maken. Op 5 januari 2022 heeft een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens het huisbezoek is geconstateerd dat de eerste verdieping al is uitgerust met een wastafel en dat eiser wenst dat op de eerste verdieping een nieuwe badkamer wordt geplaatst. In een brief van 11 januari 2022 van de gemachtigde van eiser aan het college is verduidelijkt dat eiser verzoekt om een wastafel voorzien van uittrekbare sproeikop, waterdichte voorziening op afschot en waterdichte wanden, zodat eiser bij ongelukjes als gevolg van zijn incontinentie, zichzelf op de eerste verdieping kan wassen.
Met het bestreden besluit 2 is de gevraagde woningaanpassing opnieuw afgewezen, omdat er volgens het college geen medische noodzaak bestaat voor de aangevraagde woningaanpassing. Volgens het college kan eiser zijn beperkingen door incontinentie in belangrijke mate ondervangen met incontinentiemateriaal, hij kan zich op de eerste verdieping reinigen met een washandje en anders in de badkamer op de tweede verdieping. Uit het medisch advies van SAP blijkt dat eiser niet ergonomisch beperkt is om de badkamer op de tweede verdieping te bereiken.
Met het bestreden besluit 3 heeft het college het bestreden besluit 2 herzien. Het college handhaaft de afwijzing van de woningaanpassing uit het bestreden besluit 2, maar kent eiser (in verband met het verbod op reformatio in peius) wel een verhuis- en inrichtingsvergoeding toe. Ter zitting is bevestigd dat de betreffende vergoeding € 4.200,00 bedraagt. Eiser mag deze vergoeding aanwenden om op de eerste verdieping een wasgelegenheid te plaatsen.
Omvang geschil
2. De rechtbank stelt vast dat het college met de bestreden besluiten 2 en 3 besluiten in de zin van artikel 6:19 van de Awb heeft genomen. Met de besluiten is niet tegemoet gekomen aan het beroep van eiser. Het beroep van eiser wordt op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht mede te zijn gericht tegen de bestreden besluiten 2 en 3, omdat hij daarbij voldoende belang heeft.
In geschil is of het college op goede gronden de gevraagde maatwerkvoorziening in de vorm van woningaanpassing heeft afgewezen.
Beroepsgronden en verweer
3.1
Eiser voert in beroep aan dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende onderzoek onvoldoende is en dat de afwijzing van de aangevraagde voorziening daar niet op gebaseerd kan worden. Het college heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar de hulpvraag en de zorginhoudelijke kant van de aanvraag. Eiser verzoekt de rechtbank tevens om hem een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toe te kennen.
3.2
Het college stelt dat er sprake is van een dynamische hulpvraag die pas in de loop van de procedure duidelijk is geworden. Een aanpassing van de woning voor verschoning/wassen is wenselijk, maar niet noodzakelijk. Het college stelt dat er voldoende onderzoek is gedaan en dat de door eiser ingediende informatie van de ergotherapeut aansloot bij hetgeen al bekend was uit de informatie van de huisarts en SAP.
Wettelijk kader
4. De relevante regels zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
5.1
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of het college op goede gronden de kosten van aanpassing van de huidige woning heeft afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat zowel eiser als zijn echtgenote beperkt zijn in mobiliteit, lichaamsvaardigheden en lichaamsbeheersing, maar partijen verschillen van mening of het hierom noodzakelijk is de woning aan te passen. Het beroep richt zich enkel tegen de afwijzing van een maatwerkvoorziening voor een sanitaire voorziening op de eerste verdieping.
5.2
Het college is op grond van de artikelen 2.3.2 en 2.3.4 van de Wmo gehouden om voor de beoordeling van de aangevraagde maatwerkvoorziening een onderzoek te doen. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (verder: CRvB) van 21 maart 2018 [1] volgt uit welke stappen dit onderzoek dient te bestaan. De eerste stap is dat het college de hulpvraag moet vaststellen. Bij de tweede stap moet het college vaststellen welke problemen eiser ondervindt bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, dan wel het zich kunnen handhaven in de samenleving. De derde stap betreft – als de problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht – het vaststellen welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan zijn zelfredzaamheid of participatie. Daarna komt stap 4. Uit artikel 2.3.2, vierde lid van de Wmo in samenhang met het derde en vierde lid van artikel 2.3.5 van de Wmo vloeit voort dat het onderzoek moet uitwijzen of, en in hoeverre, de eigen mogelijkheden, gebruikelijke hulp, mantelzorg, ondersteuning door andere personen uit het sociale netwerk en voorliggende (algemene) voorzieningen de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden. Slechts voor zover die mogelijkheden ontoereikend zijn, dient het college een maatwerkvoorziening te verlenen.
5.3
Eiser voert aan dat het college onvoldoende onderzocht heeft welke beperkingen hij ondervindt. Het college heeft in dat verband alleen de bestaande en gewenste technische aanpassingen in de beoordeling betrokken, maar niet eisers incontinentieproblematiek. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het beschikte over informatie ten aanzien van de mobiliteitsbeperkingen en dat aan de hand daarvan beoordeeld is dat er geen medische noodzaak voor toekenning van de aangevraagde voorziening bestaat.
5.4
De rechtbank leidt uit het dossier af dat gedurende de beroepsprocedure en ten tijde van het nemen van de bestreden besluiten 2 en 3 de hulpvraag voldoende duidelijk is geworden, namelijk dat eiser zich gedurende de nacht wil kunnen verschonen in verband met zijn incontinentieproblemen. Naar het oordeel van de rechtbank is door het college onvoldoende onderzoek gedaan naar de door eiser – in dat kader – ondervonden beperkingen. Uit de door het college, op verzoek van de rechtbank, toegezonden stukken volgt dat de ergotherapeut van eiser medio februari 2020 onder meer een brief van de huisarts heeft toegezonden waarin is verwezen naar de incontinentieproblematiek (ook in de op 22 maart 2022 ingediende rapportage van 9 maart 2022 van de ergotherapeut wordt naar deze problematiek verwezen). De arts van SAP is in zijn rapportages van 15 juli 2020 en
24 augustus 2020 niet ingegaan op de incontinentieproblematiek. De arts van SAP wijst erop dat eiser de trap kan nemen met ondersteuning van een trapleuning. Daaruit leidt het college af dat eiser de badkamer op de tweede verdieping kan bereiken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in de besluitvorming echter onvoldoende onderzoek gedaan naar het verband tussen eisers leeftijd, zijn beperkte mobiliteit en (de praktische en hygiënische gevolgen van) zijn incontinentieproblematiek in het geval verschoning op de tweede verdieping dient plaats te vinden. Zo heeft het college niet onderzocht of het voor eiser mogelijk is, dan wel van hem gevergd kan worden om in de nacht, nadat hij bevuild is geraakt, de trap naar de tweede verdieping te nemen om zich te wassen en te verschonen. Ook heeft het college niet in het onderzoek betrokken in welke frequentie en mate die situatie zich voordoet.
5.5
Nu het onderzoek van het college naar de door eiser ondervonden problemen ontoereikend is, kan het besluit tot afwijzing van de aangevraagde maatwerkvoorziening geen stand houden. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden besluiten vernietigen. Het college zal alsnog onderzoek moeten zoals hiervoor onder 5.4 omschreven.

Conclusie

6.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank zal de bestreden besluiten 2 en 3 vernietigen. De rechtbank zal de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten niet in stand laten of zelf in de zaak voorzien, omdat zij daarvoor te weinig gegevens voorhanden heeft. Ook zal de rechtbank niet een bestuurlijke lus toepassen, omdat onzeker is wanneer het onderzoek dat het college nog dient te verrichten kan worden afgerond. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De rechtbank gaat ervan uit, gelet op het tijdsverloop, dat het college daarbij voortvarend te werk gaat.
6.2
De rechtbank veroordeelt het college in het door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.897,50 (1,5 punt voor het indienen van het beroepschrift en de aanvullende gronden na vervanging van het bestreden besluit, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde van € 759,00 per punt en een wegingsfactor 1).
6.3
Eiser voert aan dat de procedure geruime tijd in beslag heeft genomen en dat hij hierdoor een bepaalde mate van spanning en frustraties heeft ondergaan. Eiser verzoekt voor de overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), hem een immateriële schadevergoeding toe te kennen. Naar vaste rechtspraak [2] mogen de bezwaar- en beroepsfase tezamen in beginsel niet langer dan twee jaar duren. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren.
De termijn vangt aan op het moment dat het college het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift tegen het primaire besluit is 16 september 2020 door het college ontvangen. Dit betekent dat de termijn van twee jaar op 16 september 2022 eindigde en dat de redelijke termijn is overschreden. Vanwege de na 16 september 2022 verstreken tijd tot aan deze uitspraak (minder dan zes maanden), heeft eiser recht op een schadevergoeding van
€ 500,00 (uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar of een deel daarvan). De overschrijding van de redelijke termijn wordt volledig aan het college toegerekend, omdat het college in reactie op de tegen het bestreden besluit 1 aangevoerde beroepsgronden dit besluit heeft ingetrokken en pas na verder onderzoek (in februari en mei 2022) nieuwe besluiten heeft genomen op het bezwaar, als gevolg waarvan de al (in december 2021) geplande zitting moest worden uitgesteld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten 2 en 3;
  • draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser van € 500,00;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.897,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 1 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte,
Artikel 2.3.2, vierde lid, sub a, b, c en e van de Wet maatschappelijke ondersteuning 20154. Het college onderzoekt: a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt, b. de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang, c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang, e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang.
Artikel 2.3.5, derde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015Het college beslist tot verstrekking van een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

Voetnoten

1.CRvB 21 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:819.
2.CRvB 16 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:568.