ECLI:NL:RBZWB:2022:6328

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
20/8524
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 261.000 per 1 januari 2019. Belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op 22 september 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld, gezien de vergelijkbare referentieobjecten en de kwaliteit van de woning. Belanghebbende had een lagere waarde van € 255.000 voorgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde correct heeft vastgesteld.

Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep is overschreden met 8 maanden, wat recht geeft op een schadevergoeding van € 1.000. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent wel een proceskostenvergoeding toe aan belanghebbende, evenals de vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/8524
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle, de heffingsambtenaar,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,de Minister.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 16 september 2020.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (hierna: de woning) op 1 januari 2019 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op € 261.000 (hierna: de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Goirle voor het jaar 2020 opgelegd (hierna: de aanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De heffingsambtenaar heeft daarbij de waarde van de woning gehandhaafd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, J.F.J.M. van Abbe en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een tussenwoning met een berging, overkapping en een dakkapel. De inhoud van de woning is ongeveer 405 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 123 m².
2.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de woning per waardepeildatum vastgesteld op € 261.000,00. Het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking is ongegrond verklaard.
2.3.
In beroep heeft belanghebbende een taxatierapport overgelegd waarin de waarde van de woning getaxeerd is op € 255.000,00. Op pagina’s 10 en 12 staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“Moderne middenwoning met onlangs vernieuwede keuken en gelegen in courante, kindvriendelijke woonstaat.
(…)
Referentieobject 2 [referentieobject 1] (…)
Kwaliteit en conditie: Identieke woning, gelegen in dezelfde straat. Deze woning heeft echter geen dakkapel. Afwerkingsniveau is vergelijkbaar al heeft deze woning een net wat minder luxe keuken.”

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Is de waarde van de woning te hoog vastgesteld?
3.2.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
3.3.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft daartoe in beroep een taxatieverslag overgelegd, opgemaakt op 16 oktober 2020 door [taxateur] , taxateur. In dit taxatieverslag wordt verwezen naar de opbrengst behaald bij verkoop van een drietal ter vergelijking met de woning opgevoerde objecten, zijnde [referentieobject 2] , [referentieobject 1] en [referentieobject 3] , alle gelegen te [plaats] . Het taxatieverslag is voorzien van beeldmateriaal van zowel de woning als voornoemde objecten. Verder heeft de heffingsambtenaar een matrix betreffende de woning en de hierboven genoemde objecten in geding gebracht. In het matrix is de waarde van de woning getaxeerd op € 264.285,00.
3.4.
De gemachtigde heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de waarde van de woning verminderd dient te worden naar € 255.000,00. Belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen zoals de keuken en het sanitair. Belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woning en de referentieobjecten. Verder is belanghebbende van mening dat de heffingsambtenaar ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij documenten van VastgoedPro. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft belanghebbende verwezen naar de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 november 2020. [2] Belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar de gehanteerde indexeringspercentages en de onderbouwing hiervan niet inzichtelijk heeft gemaakt.
3.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat de referentieobjecten, afgezien van het object [referentieobject 3] , voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding van hiervan af te wijken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De referentieobjecten liggen in dezelfde straat en hebben hetzelfde bouwjaar. Het pand [referentieobject 1] heeft dezelfde inhoud en perceelgrootte. Verder was dit object ten tijde van de verkoop qua kwaliteit en onderhoud vergelijkbaar met de woning van belanghebbende. Zo is uit de matrix is af te leiden dat de heffingsambtenaar de kwaliteit en het onderhoud van beide woningen gewaardeerd heeft met factor 3 (gemiddeld). Verder heeft de woning van belanghebbende, anders dan [referentieobject 1] , ook nog een dakkapel en een overkapping, die als waardevermeerderende factoren kunnen worden beschouwd. Voor het pand [referentieobject 2] geldt dat er wel verschillen zijn met de woning van belanghebbende, maar met deze verschillen is rekening gehouden bij de waardebepaling. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
Het beroep op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kan belanghebbende niet baten nu deze zaak betrekking heeft op een specifiek feitencomplex dat afwijkt van het onderhavige. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de gegevens van VastgoedPro in dit geval wel bruikbaar zijn.
Wat belanghebbende verder in beroep heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog vastgesteld.
Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
3.6.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
3.7.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 20 maart 2020 is ontvangen door de heffingsambtenaar. De rechtbank doet uitspraak op 3 november 2022. Daaruit volgt dat de redelijke termijn met 8 maanden is overschreden.
3.8.
Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500,00 per overschrijding per half jaar - recht op een schadevergoeding van € 1.000,00. Omdat de bezwaarfase afgerond 5 maanden heeft geduurd, komt de overschrijding volledig voor rekening van de Minister.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De toekenning van immateriële schade maakt dat niet anders. Wel bestaat om die reden recht op proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en vergoeding van griffierecht.
4.2.
De rechtbank ziet aanleiding de Minister te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 0,5). Omdat de vergoeding alleen plaatsvindt in verband met de toekenning van een vergoeding van immateriële schade, is de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak gesteld op 0,5 (licht). [3]
4.3.
Nu de overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtbank is te wijten, dient de Minister om die reden ook het griffierecht van € 48,00 te vergoeden.

5.Beslissing

De rechtbank:
- De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000,00;
- veroordeelt de Minister in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 759,00;
- gelast dat de Minister aan belanghebbende vergoedt de door hem betaalde griffierecht van € 48,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 3 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
3.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638.