ECLI:NL:RBZWB:2022:6327

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
20/8484
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 november 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 328.000,00 per 1 januari 2019. Belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020. De rechtbank heeft op 22 september 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar een taxatieverslag en vergelijkingsobjecten. Belanghebbende heeft betoogd dat de waarde te hoog is en heeft verwezen naar gedateerde voorzieningen in de woning en verschillen met vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar rekening heeft gehouden met deze verschillen en dat de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog zijn vastgesteld.

Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met 8 maanden is overschreden, wat recht geeft op een schadevergoeding van € 1.000,00. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar heeft de Minister van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot het betalen van de schadevergoeding, proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 20/8484
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: G. Gieben),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle, de heffingsambtenaar,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,de Minister.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 augustus 2020.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (hierna: de woning) op 1 januari 2019 (hierna: de waardepeildatum) vastgesteld op € 328.000,00 (hierna: de beschikking). Met deze waardevaststelling is aan belanghebbende ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen van de gemeente Goirle voor het jaar 2020 opgelegd (hierna: de aanslag).
1.3.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de waarde van de woning gehandhaafd.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 22 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, J.F.J.M. van Abbe en namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] en [heffingsambtenaar 2] .

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning. De woning is een twee-onder-een-kapwoning met een berging/schuur, een garage, een aanbouw en een dakkapel. De inhoud van de woning is ongeveer 296 m³ en de oppervlakte van het perceel is ongeveer 230 m².
2.2.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking de waarde van de woning per waardepeildatum vastgesteld op € 328.000,00. Het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking is ongegrond verklaard.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Is de waarde van de woning te hoog vastgesteld?
3.2.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de woning bepaald op de waarde die aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Deze waarde is naar de bedoeling van de wetgever "de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding". [1]
3.3.
De heffingsambtenaar moet aannemelijk maken dat hij de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft daartoe hangende het beroep een taxatieverslag overgelegd, opgemaakt op 15 oktober 2020 door [taxateur] , taxateur. In dit taxatieverslag wordt verwezen naar de opbrengst behaald bij verkoop van een drietal ter vergelijking met de woning opgevoerde objecten, zijnde [referentieobject 1] , [referentieobject 2] en [referentieobject 3] , alle gelegen te [plaats] . Het taxatieverslag is voorzien van beeldmateriaal van zowel de woning als voornoemde objecten. Verder heeft de heffingsambtenaar een matrix betreffende de woning en de hierboven genoemde objecten in geding gebracht. In het matrix is de waarde van de woning getaxeerd op € 328.630,00.
3.4.
Belanghebbende is van mening dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en verminderd dient te worden naar € 300.000,00. Belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de gedateerde voorzieningen zoals de keuken, de badkamer en het sanitair. Belanghebbende is van mening dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woning en de referentieobjecten. Verder is belanghebbende van mening dat de heffingsambtenaar ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij documenten van VastgoedPro. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft belanghebbende verwezen naar de uitspraak van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 november 2020. [2] Voorts heeft de gemachtigde ter zitting gesteld dat de verkoop van het vergelijkingsobject [referentieobject 1] niet te vinden is in de openbare registers zodat deze woning mogelijkerwijs verkocht is door een briefje te hangen bij een plaatselijke supermarkt.
3.5.
De heffingsambtenaar heeft onder meer gesteld dat bij de waardebepaling reeds rekening is gehouden met de onderlinge verschillen tussen de woning en de vergelijkingspanden.
3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de referentieobjecten voldoende vergelijkbaar zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding van hiervan af te wijken.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar aannemelijk gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de matrix is af te leiden dat de heffingsambtenaar reeds rekening heeft gehouden met de verschillen in de omvang, kwaliteit en onderhoud van de gebruikte vergelijkingsobject ten opzichte van de woning. Gelet hierop heeft de heffingsambtenaar voldoende rekening gehouden met de onderlinge verschillen.
Het beroep op de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden kan belanghebbende niet baten nu deze zaak betrekking heeft op een specifiek feitencomplex dat afwijkt van het onderhavige. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat de gegevens van VastgoedPro in dit geval wel bruikbaar zijn.
De rechtbank verwerpt ook het standpunt van de gemachtigde met betrekking tot de wijze van verkoop van [referentieobject 1] . Naar de rechtbank begrijpt bedoelt belanghebbende te stellen dat deze woning niet verkocht zou zijn. Gelet op de verkoopdatum, zijnde 15 februari 2019 en de wijze waarop de verkoopgegevens in het Kadaster worden verwerkt, acht de rechtbank niet aannemelijk dat de verkoop van deze woning niet te vinden is in openbare registers. Wat belanghebbende verder in beroep heeft aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
3.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de waarde van de woning en de aanslag niet te hoog vastgesteld.
Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
3.8.
Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
3.9.
De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift op 18 maart 2020 is ontvangen door de heffingsambtenaar. De rechtbank doet uitspraak op 3 november 2022. Daaruit volgt dat de redelijke termijn met 8 maanden is overschreden.
3.10.
Belanghebbende heeft - uitgaande van € 500,00 per overschrijding per half jaar - recht op een schadevergoeding van € 1.000,00. Omdat de bezwaarfase afgerond 5 maanden heeft geduurd, komt de overschrijding van de redelijke termijn volledig voor rekening van de Minister.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. De toekenning van immateriële schade maakt dat niet anders. Wel bestaat om die reden recht op proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en vergoeding van griffierecht.
4.2.
De rechtbank ziet aanleiding de Minister te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 759,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 0,5). Omdat de vergoeding alleen plaatsvindt in verband met de toekenning van een vergoeding van immateriële schade, is de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak gesteld op 0,5 (licht). [3]
4.3.
Nu de overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtbank is te wijten, dient de Minister om die reden ook het griffierecht van € 48,00 te vergoeden.

5.Beslissing

De rechtbank:
- De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000,00;
- veroordeelt de Minister in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 759,00;
- gelast dat de Minister aan belanghebbende vergoedt de door hem betaalde griffierecht van € 48,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 3 november 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, blz. 44.
3.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638.