ECLI:NL:RBZWB:2022:6318

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
02/266901-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervoeren van softdrugs en voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie

Op 31 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte is beschuldigd van het vervoeren van een hoeveelheid softdrugs en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. De verdachte heeft op 8 november 2019 in Breda 514 gram hennep vervoerd en had een pistool met 12 kogelpatronen in zijn bezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten. Tijdens de zitting op 17 oktober 2022 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsman en de officier van justitie hebben hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte als bewijs gebruikt voor het vervoeren van de drugs. Voor het voorhanden hebben van het vuurwapen heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen en de munitie, en dat hij feitelijke macht over het wapen had. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de recidive van de verdachte. De beslissing is genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet, evenals de Wet Wapens en Munitie.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/266901-19
vonnis van de meervoudige kamer van 31 oktober 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres]
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad
raadsman mr. C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 17 oktober 2022. Verdachte is niet verschenen; hij heeft schriftelijk afstand gedaan van zijn recht ter zitting te verschijnen.
Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. C. de Pagter, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat
Feit 1
verdachte samen met een ander een hoeveelheid van 514 gram hennep heeft vervoerd.
Feit 2
verdachte samen met een ander een pistool en 12 kogelpatronen voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende. Voor feit 1 wijst de officier van justitie op de bekennende verklaring van verdachte. Voor feit 2 wijst de officier van justitie op het feit dat het wapen is aangetroffen in een verborgen ruimte in de auto waarin verdachte en zijn medeverdachte zijn aangehouden. Verdachte wist ervan en had het wapen zo kunnen pakken. De officier van justitie acht hierdoor wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feitelijke beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad en het daarmee in juridische zin voorhanden heeft gehad. Dat het wapen alleen door de medeverdachte zou zijn vastgehouden doet hier niks aan af.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van feit 1 aan het oordeel van de rechtbank nu verdachte hierover een bekennende verklaring heeft afgelegd. Ten aanzien van feit 2 verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken. Volgens de verdediging komen er meer aanknopingspunten voor het verhaal van verdachte naar voren dan voor het verhaal van aangevers. Het wapen is door de medeverdachte van aangevers afgepakt en door de medeverdachte in een vakje boven in de auto weggestopt. Verdachte heeft niet de beschikkingsmacht over het wapen gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Op grond van de in de bewijsbijlage opgenomen bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, acht de rechtbank het onderhavige aan verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen en/of munitie moet vast komen te staan dat verdachte het wapen en/of de munitie bewust aanwezig had en dat hij daarover de feitelijke macht kon uitoefenen, in de zin dat hij daarover kon beschikken (ECLI:NL:HR:2020:504).
Verdachte was zich bewust van de aanwezigheid van het wapen. Hij heeft immers verklaard dat een van de aangevers een vuurwapen trok, dat zijn vriend naar de tas van de betreffende aangever greep en de tas vervolgens los kwam. Het vuurwapen zat nog in die tas toen ze wegrenden en hij heeft het wapen gezien toen ze in de auto wegreden. De medeverdachte verklaart dat hij tijdens het rijden het magazijn uit het wapen heeft gehaald en zag dat er kogels in zaten. Verdachte zat op dat moment naast de medeverdachte in de auto en moet dit dan ook hebben meegekregen. Verdachte was zich dus ook bewust van de aanwezigheid van de munitie. De medeverdachte heeft het wapen vervolgens volgens zijn zeggen weggestopt in een verborgen ruimte in het dak van de auto, ter hoogte van de voorstoelen, waar het wapen, met daarin de munitie, vervolgens door de politie ook is aangetroffen. Hiermee staat dan ook vast, dat verdachte zich niet alleen bewust was van de aanwezigheid van het wapen en de munitie, maar dat hij daarover ook de beschikkingsmacht had. Hij had het vuurwapen immers binnen handbereik en had het zo uit de verborgen ruimte kunnen pakken. Dat verdachte het wapen zelf uiteindelijk niet heeft vastgehad, of waar het wapen oorspronkelijk vandaan kwam, doet aan de aanwezigheid, wetenschap en feitelijke beschikkingsmacht niet af.
De rechtbank acht kortom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachte een vuurwapen met bijbehoren munitie voorhanden heeft gehad.
Met betrekking tot de munitie is een deskundigenrapport opgemaakt en hieruit blijkt dat de munitie wordt gecategoriseerd als munitie in de zin van artikel 2 lid 2 categorie III, van de Wet Wapens en Munitie. In de tenlastelegging wordt vermeldt munitie van categorie II en niet III. Nu in het dossier louter wordt gesproken over scherpe patronen die bij het wapen horen en er geen misverstand kan zijn welke munitie het betreft en noch de officier van justitie noch de verdediging dit verschil tussen de tenlastelegging en het deskundigenrapport heeft opgemerkt, gaat de rechtbank hier uit van een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging en leest voor Categorie II Categorie III.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 8 november 2019 te Breda tezamen en in vereniging met een ander
opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van 514 gram, zijnde hennep
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2
op 8 november 2019 te Breda, tezamen en in vereniging met een ander
- een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk Grand Power, type P1 Ultra, kaliber 9mm Luger
en
- voor dat vuurwapen geschikte munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III onder 1º te weten 12 kogelpatronen 9 x 19 mm
voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van
acht maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt verdachte een taakstraf op te leggen voor het in bezit hebben van de hennep. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van beide feiten, acht de verdediging de eis zoals deze is neergelegd door de officier van justitie te hoog. Verzocht wordt in dat geval een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van bijvoorbeeld zes maanden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich met de medeverdachte schuldig gemaakt aan het vervoeren van een hoeveelheid softdrugs. Daarbij had hij – naar eigen zeggen en volgens de medeverdachte – de bedoeling om die drugs te verkopen. Softdrugs zijn schadelijk voor de gezondheid en vormen als zodanig een bedreiging voor de volksgezondheid. Het gebruik van verdovende middelen en de handel daarin leiden ook tot allerlei vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen. Dit blijkt in deze zaak reeds uit het feit dat er een (deels geladen) wapen in het spel is geweest. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Het ongecontroleerde bezit van wapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt een gevoel van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent verdachte deze feiten ernstig aan.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij veelvuldig met justitie in aanraking is geweest. Er is sprake van meermalen recidive, zowel voor wat betreft overtreding van de Wet wapens en munitie als voor overtreding van de Opiumwet. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee. De rechtbank heeft op de justitiële documentatie van verdachte gezien dat hij op dit moment een onherroepelijke gevangenisstraf van 1460 dagen uit zit voor een gewapende woningoverval en de verkoop van 100 gram cannabis, gepleegd na de feiten die in deze zaak bewezen verklaard worden. De rechtbank merkt op dat de onderhavige feiten en het voorarrest daarbij hem blijkbaar niet hebben weerhouden van het opnieuw plegen van ernstige strafbare feiten. Nu de feiten na de onderhavige feiten zijn gepleegd zal de rechtbank hier niet in strafverzwarende zin rekening mee houden; het geeft echter minder hoop voor de toekomst.
Overschrijding redelijke termijn
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank allereerst rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting op grond van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM). In beginsel dient de behandeling van een strafzaak binnen twee jaar met een eindvonnis te zijn afgedaan na aanvang van de redelijke termijn. Bijzondere omstandigheden zoals de ingewikkeldheid van de strafzaak, de invloed van de verdediging op het procesverloop en de (voortvarendheid van de) wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld, kunnen dat anders maken. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 9 november 2019, de datum van inverzekeringstelling, en dat er in deze zaak tot de zitting geen sprake is geweest van bijzondere omstandigheden die voor rekening van verdachte moeten komen. Er is daardoor sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna een jaar wat dient te leiden tot een korting bij de strafoplegging.
Strafoplegging
De hiervoor genoemde omstandigheden leiden er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals is verzocht door de verdediging. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht passend en geboden.
Voorlopige hechtenis
De officier van justitie heeft verzocht de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. De rechtbank overweegt hiertoe dat opheffen van de schorsing van de voorlopige hechtenis op dit moment geen doel dient, omdat verdachte thans en voorlopig een andere gevangenisstraf uitzit. De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis dan ook af.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen enveloppe is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat de enveloppe is betrokken bij het gepleegde strafbare feit.
7.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag van € 50 aan verdachte, aangezien dit geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod;
Feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie
van categorie
III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van zes (6) maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 1 STK Enveloppe G2117094;
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* 50 EUR G2117483.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L.J. Martens, voorzitter, mr. M.E.I. Beudeker en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van K. de Klerk-Van Rijs, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 oktober 2022.
Mr. Beudeker en K. de Klerk-Van Rijs zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.