ECLI:NL:RBZWB:2022:6304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4592
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 oktober 2022, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd omdat er geen parkeerbelasting was voldaan op 23 juni 2021. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van belanghebbende op de aangegeven datum en tijd stond geparkeerd op een locatie waar parkeerbelasting verschuldigd was. De heffingsambtenaar stelde dat er geen geldig parkeerkaartje zichtbaar was en dat de parkeerbelasting niet tijdig was voldaan. Belanghebbende daarentegen voerde aan dat zij direct na het parkeren de bezoekers-parkeerapp had ingeschakeld en dat zij tijdig had voldaan aan de parkeerbelasting.

De rechtbank oordeelde dat parkeerbelasting direct bij aanvang van het parkeren verschuldigd is, maar dat een redelijke termijn moet worden gegund om de parkeerapparatuur in werking te stellen. De rechtbank vond de verklaring van belanghebbende geloofwaardig en concludeerde dat zij aannemelijk had gemaakt dat zij onmiddellijk na het parkeren bezig was met het voldoen van de parkeerbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar, en gelastte de heffingsambtenaar het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Middelburg (de heffingsambtenaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 8 september 2021, verzonden 13 september 2021.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 5 augustus 2022 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Totstandkoming van het besluit

1.1
De auto met kenteken [kenteken] stond op 23 juni 2021 omstreeks 09:19 uur stil aan [plaats] te [stad]. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
1.2
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 68,10 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,80 en € 65,30 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de
argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
2.3
Niet in geschil is dat de auto stil stond aan [plaats] te [stad] en dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
Evenmin is in geschil dat de auto van belanghebbende via parkeren.[stad].nl (de bezoekers-parkeerapp) op 23 juni 2021 om 09:20 uur is aangemeld en om 20:00 uur is afgemeld.
2.4
De heffingsambtenaar schrijft in zijn verweerschrift dat uit de verklaring van de parkeercontroleur het volgende blijkt. In het voertuig van belanghebbende was geen geldig parkeerkaartje zichtbaar in de auto geplaatst en/of was geen aanmelding via een mobiel betaalsysteem geregistreerd. Ook zijn door de parkeercontroleurs foto’s gemaakt van de auto van belanghebbende. De parkeercontroleurs hebben alleen de auto van belanghebbende waargenomen, die al geparkeerd stond en verder niemand gezien bij de parkeerautomaat. Vervolgens is omstreeks 09:19 uur de naheffingsaanslag opgelegd. Belanghebbende heeft dus in ieder geval enkele minuten de tijd gehad om de parkeerbelasting te betalen, zo stelt de heffingsambtenaar.
2.5
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij direct nadat zij had geparkeerd de bezoekers-parkeerapp heeft aangezet en daarmee tijdig de parkeerbelasting heeft voldaan. Daartoe voert zij aan dat zij na het parkeren slechts naar haar moeders huis is gelopen, dat dichterbij is dan de parkeerautomaat, om daar middels verbinding met een netwerk de bezoekers-parkeerapp op te starten en haar tegoed bij te vullen. De parkeeractie is daarmee binnen een minuut na het opleggen van de naheffingsaanslag gestart, waarna parkeerbelasting voor de gehele dag is voldaan. Dit dient volgens belanghebbende te leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
2.6
De rechtbank overweegt dat parkeerbelasting direct bij aanvang van het parkeren verschuldigd is, dus direct nadat de auto wordt geparkeerd. Uit artikel 5, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 6, eerste lid, en artikel 2, onderdeel a, van de Verordening volgt immers dat de parkeerbelasting bij aanvang moet worden voldaan. Uit vaste rechtspraak volgt echter ook dat een parkeerder een redelijke termijn moet worden gegund die nodig is om de parkeerapparatuur in werking te stellen. Die redelijke termijn begint direct nadat de auto wordt geparkeerd. [1] De parkeerder moet in die tijd wel bezig zijn om de parkeerbelasting te betalen (het zogenoemde onverwijld en onafgebroken verrichten van uitvoeringshandelingen).
2.7
De rechtbank stelt ambtshalve, na kennisneming van de website van de gemeente [stad], vast dat in [stad] een parkeersysteem geldt waarbij het mogelijk is een parkeervergunning voor bezoek aan te vragen. Dit systeem werkt door middel van een app op de mobiele telefoon. Daarbij kan het saldo voor het parkeren met vaste bedragen worden opgewaardeerd.
Uit de stukken maakt de rechtbank op dat belanghebbende gebruik maakte van voornoemde app. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanaf de aanvang van het parkeren bezig is geweest met uitvoeringshandelingen om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank acht de verklaring van belanghebbende over de feitelijke omstandigheden geloofwaardig. De handelingen die belanghebbende beschrijft, passen bij de handelingen die moeten worden verricht om de app in werking te zetten. De heffingsambtenaar heeft deze omstandigheden niet weersproken. Dat zij in of nabij de woning van haar moeder niet zichtbaar was voor de parkeercontroleurs is niet van belang. Als belanghebbende bij een parkeerautomaat om de hoek, onzichtbaar voor de parkeercontroleurs parkeerbelasting zou voldoen, is dat op zichzelf ook geen reden om de belasting niet betaald te achten. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het betreden van de woning van haar moeder niet belet dat zij onmiddellijk de in het kader van de belastingvoldoening te verrichten intoetshandelingen heeft uitgevoerd. [2] Het daarbij aanvullen van het tegoed van de bezoekers-parkeerapp, is naar het oordeel van de rechtbank tevens een uitvoeringshandeling, omdat daarmee het geheel van handelingen nodig voor het betalen van de verschuldigde belasting via de bezoekers-parkeerapp niet wordt onderbroken. Aansluitend is de auto om 09:20 uur aangemeld en is parkeerbelasting voldaan. Dit leidt tot de conclusie dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

3.1
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond zal worden verklaard. De uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag zullen worden vernietigd.
3.2
De heffingsambtenaar moet het griffierecht van € 49,- vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling nu gesteld noch gebleken is van voor vergoeding in aanmerking te komen kosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van
€ 49,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 18 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen Middelburg 2021 (Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken (goederen), op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder de naam ‘parkeerbelastingen’ een belasting geheven ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Verordening wordt de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, geheven door voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college gestelde voorschriften.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening is de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon inloggen op de centrale computer.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9379.
2.Vergelijk de uitspraak van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 7 december 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BU9232