ECLI:NL:RBZWB:2022:6290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
AWB- 22_324
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot toepassing van de Coulanceregeling PTSS Politie

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot toepassing van de Coulanceregeling PTSS Politie. Eiser, die sinds 1 april 1972 bij de politie in dienst was, is op 2 februari 1996 betrokken geweest bij een dienstongeval en is sindsdien arbeidsongeschikt verklaard vanwege psychische en lichamelijke klachten. In 1999 werd bij hem PTSS vastgesteld. De korpschef verleende hem op 1 februari 2000 eervol ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid. De Coulanceregeling, die in 2014 werd geïntroduceerd, biedt compensatie voor ex-politiemedewerkers wiens aanspraak op smartengeld is verjaard. Eiser heeft in 2017 en 2020 verzoeken ingediend om erkenning van zijn PTSS als beroepsziekte en om toepassing van de Coulanceregeling, maar deze verzoeken zijn afgewezen vanwege verjaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef onvoldoende zorgplicht heeft betracht door eiser niet actief te informeren over de Coulanceregeling, ondanks dat er voldoende aanwijzingen waren voor de ernst van zijn klachten. De rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding voor eiser verschoonbaar is en vernietigt het bestreden besluit, waarbij de korpschef wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/324 AW

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. T.J. van der Torn),
en

De korpschef van politie (de korpschef)

(gemachtigde: mr. N. Stommels).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek tot toepassing van de Coulanceregeling PTSS Politie (Coulanceregeling).
De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. Eiser was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. P.AC. van Gool (kantoorgenoot van zijn gemachtigde) en zijn echtgenote. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Stommels.
1.
Feiten
Eiser is op 1 april 1972 in dienst getreden bij de politie. Op 2 februari 1996 is hij betrokken geweest bij een dienstongeval. Met ingang van 22 januari 1997 is eiser arbeidsongeschikt wegens psychische en lichamelijke klachten.
In 1999 is bij eiser de diagnose PTSS vastgesteld.
De korpschef heeft aan eiser op 1 februari 2000 eervol ontslag verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte (artikel 94, eerste lid, onder e, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp)).
Bij brief van 26 september 2014 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie de Coulanceregeling bekendgemaakt. De Coulanceregeling beoogt te voorzien in een redelijke compensatie voor ex-politiemedewerkers van wie de aanspraak op smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp is verjaard.
Bij e-mail van 3 oktober 2017 heeft de Nederlandse politiebond namens eiser verzocht eisers PTSS te erkennen als beroepsziekte. De korpschef heeft deze aanvraag op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling vergoeding beroepsziekten tevens aangemerkt als een verzoek tot toekenning van smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp.
De landelijke Adviescommissie PTSS Politie heeft op 5 september 2018 geadviseerd de bij eiser gediagnosticeerde PTSS als beroepsgerelateerd te erkennen.
Bij besluit van 19 september 2018 heeft de korpschef de bij eiser vastgestelde PTSS erkend als beroepsziekte als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder y, van het Barp.
Op 16 april 2019 heeft de korpschef het voornemen bekend gemaakt het verzoek tot toekenning van smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp te zullen afwijzen wegens verjaring. Eiser is in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze in te dienen.
Op 1 juli 2019 hebben partijen afgesproken een verwachte uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) over verjaring bij toepassing van de Coulanceregeling af te wachten alvorens een definitief besluit zal worden genomen. De betreffende uitspraak is op 31 oktober 2019 [1] bekend gemaakt.
Op 3 december 2019 heeft de korpschef eiser om nadere informatie verzocht, zodat deze kan worden beoordeeld in het licht van de recente uitspraak van de CRvB.
Bij brief van 1 december 2020 heeft eiser gereageerd op het verzoek van de korpschef en daarbij expliciet verzocht om in aanmerking te worden gebracht voor de Coulanceregeling.
In het besluit van 6 mei 2021 (primaire besluit) is eisers aanvraag om toekenning van smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp afgewezen vanwege verjaring. Ten tijde van het verzoek tot erkenning van de klachten als beroepsziekte was eiser al langer dan 5 jaar bekend met de gezondheidsschade als gevolg van PTSS en het chronische karakter van de klachten. (Voormalig) collega’s met PTSS die geen aanspraak konden maken op een smartengeldvergoeding in verband met de invoeringsdatum van artikel 54a van het Barp, of vanwege een verjaarde aanspraak, konden zich tot 1 januari 2015 melden om in aanmerking te komen voor de Coulanceregeling. Eiser heeft zich daarvoor destijds niet aangemeld. Ruim 1,5 jaar na de sluitingsdatum heeft eiser zich gemeld met het verzoek zijn PTSS aan te merken als beroepsziekte, zonder daarbij te verzoeken om toepassing van de Coulanceregeling. Dat is pas gebeurd op 1 december 2020. De korpschef acht die termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 27 oktober 2021 vond de hoorzitting plaats.
De bezwaaradviescommissie heeft geadviseerd het beroep ongegrond te verklaren.
In het bestreden besluit van 7 december 2021 is het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard. De diagnose PTSS is zowel in 1999 als in 2006 gesteld en bevestigd in 2018. Voor wat betreft het verzoek om smartengeld (op grond van artikel 54a van het BARP) is aan eiser terecht verjaring tegengeworpen omdat tussen de eerste diagnose van PTSS en eisers erkenningsverzoek meer dan vijf jaren zijn verstreken. Voor wat betreft de toepassing van de Coulanceregeling is er geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding. Uit de stukken blijkt dat de korpschef ten tijde van eisers uitdiensttreding in 2000 niet bekend was met eisers ernstige psychische problemen die geduid waren als PTSS. Het kan de korpschef niet verweten worden dat eiser ten tijde van de Coulanceregeling niet actief is benaderd. De zorgplicht van de korpschef gaat niet zover dat hij had moeten weten dat er bij eiser sprake was van PTSS, mede gelet op het grote tijdsverloop tussen eisers uitdiensttreding in 2000 en het moment dat de Coulanceregeling in 2014 in het leven is geroepen. Uit de door eiser overgelegde brief van de huisarts van 27 maart 2020 blijkt niet dat er sprake was van dermate ernstige vermijdingsklachten dat eiser in de periode van 2014 tot 2016 niet over de Coulanceregeling kon zijn geïnformeerd. In dit kader is relevant dat eiser lid is gebleven van de vakbond, hij het vakbondsblad ontving en dat hij in 2017 aanwezig is geweest bij een bijeenkomst waar meerdere oud politiecollega’s aanwezig waren. Er is onvoldoende medisch onderbouwd dat eiser niet tijdig een beroep op de Coulanceregeling had kunnen doen.
2.
Standpunten partijen
Eiser voert aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Ten eerste heeft de korpschef eiser niet individueel en proactief benaderd over het bestaan van het meldpunt PTSS en de Coulanceregeling. De politie was echter wel aantoonbaar bekend met zijn klachten. Ten tweede was er bij eiser na zijn ontslag in 2000 aantoonbaar en redelijkerwijs uitlegbaar sprake van vermijdingsgedrag dat aan bekend raken met de Coulanceregeling in de weg stond.
In verweer stelt de korpschef zich op het standpunt dat het hem niet voor 2017 bekend was dat eiser leed aan PTSS of aan ernstige psychische klachten. Dat blijkt ook niet uit de door eiser overgelegde stukken. Gelet daarop valt deze kwestie buiten bereik van de gevallen waarin het naar het oordeel van de CRvB denkbaar zou zijn geweest dat de korpschef eiser actief zou hebben opgezocht om hem te informeren over het bestaan van het Meldpunt PTSS en de Coulanceregeling. Van schending van een informatie- c.q. zorgplicht is geen sprake. De korpschef ontkent niet dat er sprake is van vermijdingsklachten bij eiser. Uit de verwijzing van 10 januari 2020 van de huisarts naar sGGZ of de informatie van de huisarts van 27 maart 2020 kan de korpschef echter geen dermate ernstige vermijdingsklachten bij eiser afleiden dat het om die reden niet mogelijk was om geïnformeerd te zijn over de Coulanceregeling en in de periode van 2014 tot 2016 daarop een beroep te doen. Eiser is lid gebleven van de vakbond, hij ontving het vakbondsblad en hij is op een bijeenkomst geweest waar oud-collega’s waren met wie hij ook gesproken heeft. De vermijdingsdrang acht de korpschef daardoor niet dermate ernstig dat hij niet van de Coulanceregeling had kunnen weten. Eiser brengt daar in beroep onvoldoende (medisch) onderbouwd tegenin dat dit bij hem in de periode 2014 tot aan de bezochte bijeenkomst in 2017 wel zo was.
3.
Wettelijk kader
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Beoordeling
4.1
Ter zitting is vastgesteld dat eisers beroep niet ziet op de afwijzing van smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp. De afwijzing van het verzoek om smartengeld zal dan ook onbesproken blijven. De beoordeling zal zich uitsluitend richten tegen de afwijzing van eisers beroep op de Coulanceregeling.
4.2
Om in aanmerking te komen voor de Coulanceregeling konden (ex)politiemedewerkers zich tot en met (uiterlijk) 31 december 2014 melden bij het Meldpunt PTSS Politie. Niet in geschil is dat eiser zich niet tijdig bij het Meldpunt heeft gemeld. Eiser heeft zich in oktober 2017 gemeld met het verzoek zijn PTSS als beroepsziekte te erkennen en in december 2020 heeft hij expliciet verzocht om toepassing van de Coulanceregeling. Beide data liggen ruim na het verstrijken van de aanvraagdeadline van 31 december 2014. De vraag die in deze zaak voorligt is of de korpschef deze termijnoverschrijding verschoonbaar had moeten achten.
4.3
De CRvB heeft zich in de (hiervoor reeds genoemde) uitspraak van 1 oktober 2019 in een specifiek geval uitgelaten over de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding bij een beroep op de Coulanceregeling. In de desbetreffende casus kwam de CRvB tot de conclusie dat de korpschef de termijnoverschrijding verschoonbaar had moeten achten. In dat oordeel speelde zowel het aan de PTSS gerelateerde vermijdingsgedrag van de betrokkene als de reikwijdte van de op de korpschef rustende zorgplicht een belangrijke rol.
4.4
De korpschef stelt zich in de kern op het standpunt dat de onderhavige casus op belangrijke punten afwijkt van de hiervoor genoemde uitspaak. Zo is het de korpschef in het geval van eiser niet gebleken dat zijn vermijdingsklachten zodanig waren dat hij redelijkerwijs niet (tijdig) bekend had kunnen zijn met de Coulanceregeling en daarop tijdig een beroep had kunnen doen. Voorts kan het de korpschef, anders dan in de CRvB uitspraak, niet verweten worden dat hij eiser niet actief heeft benaderd over de Coulanceregeling. De korpschef wist weliswaar dat er sprake was van psychische problemen maar was er niet van op de hoogte dat eiser bij zijn uitdiensttreding was gediagnosticeerd met PTSS.
4.5
De rechtbank volgt de korpschef niet in zijn betoog. De korpschef ontkent niet, en uit de beschikbare medische stukken blijkt ook, dat er bij eiser sprake is van vermijdingsklachten. Die klachten worden bevestigd in de brief van AMC de Meren van
26 oktober 2006, de brief van Van Arkel van Psychotraumacentrum Zuid Holland uit 2018 en de brief van de huisarts van maart 2020. Dat deze klachten niet zodanig ernstig waren dat deze in de weg hebben kunnen staan aan het tijdig bekend raken met de Coulanceregeling, zoals de korpschef betoogt, kan de rechtbank niet afleiden uit die medische stukken. De korpschef baseert zijn standpunt mede op het gegeven dat eiser niet – zoals wel aan de orde in de hiervoor genoemde CRvB uitspraak – alle banden met de politie heeft verbroken, maar lid is gebleven van de politievakbond en ook het vakbondsblad ontving. Eiser heeft daar tegenover gesteld dat hij juist vanwege zijn vermijdingsklachten zijn lidmaatschap niet heeft opgezegd en dat zijn vrouw het vakbondsblad ongeopend weggooide. De rechtbank acht die stelling, in het licht van de in de medische stukken genoemde vermijdingsklachten, niet onaannemelijk. Eiser heeft verklaard in 2017 voor het eerst en per toeval van de Coulanceregeling op de hoogte te zijn geraakt tijdens een gesprek met een voormalig politieagent ( [naam politieagent] ) en zijn vrouw bij een herdenkingszeilmiddag. De rechtbank ziet, de verklaring van [naam politieagent] in aanmerking nemend, geen aanleiding daaraan te twijfelen.
4.6
Anders dan de korpschef is de rechtbank van oordeel dat er voor de korpschef voldoende aanknopingspunten waren om in het kader van de op de korpschef rustende zorgplicht eiser actief te informeren over het bestaan van de Coulanceregeling. Uit de stukken blijkt dat eiser in juli 1999 voor het eerst door een psychiater is gediagnosticeerd met PTSS. Weliswaar blijkt uit het verslag van het daaropvolgend ontslaggesprek van augustus 1999 niet dat concreet en met zoveel woorden de recent gestelde diagnose van PTSS is besproken, wél wordt daarin benoemd dat eiser recent (in juni) een psychiater heeft bezocht. De rechtbank overweegt dat het bezoeken van een psychiater, nog meer dan het bezoeken van een psycholoog, duidt op het bestaan van ernstige psychische klachten. De psychische klachten van eiser waren, samen met zijn lichamelijke klachten, voor de korpschef ook aanleiding voor zijn ontslag in 2000. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar het USZO rapport van 23 november 1999, waarin de verzekeringsarts eiser op grond van zowel lichamelijke als psychische klachten volledig arbeidsongeschikt achtte. Uit de stukken blijkt verder dat eiser in 2006 – op verwijzing door de bedrijfsarts
is toegelaten tot het ‘topzorgprogramma psychotrauma’ van het AMC de Meren, een psychotherapeutische behandeling van 16 behandelsessies voor posttraumatische stress-stoornis. De bevestigingsbrief (van 26 oktober 2006) over de toelating tot het programma, waarin naast een overlijden in de privésfeer, een tweetal incidenten tijdens het werk door eiser als oorzaak voor de klachten worden genoemd, is zowel aan de huisarts als de bedrijfsarts gestuurd. Eiser heeft aangevoerd dat hij in 2006 contact heeft gehad met mevrouw [naam bedrijfsmaatschappelijk werkster] , bedrijfsmaatschappelijk werkster bij de politie, over vergoeding van de kosten voor deelname aan het topzorgprogramma. Ter zitting heeft de gemachtigde van de korpschef desgevraagd te kennen gegeven niet te hebben kunnen achterhalen waarom de bedrijfsarts in 2006 eiser heeft verwezen naar het topzorgprogramma. Evenmin is het gelukt om het personeelsdossier van eiser boven water te krijgen, of om vanuit de organisatie betrokken collega’s ( [naam teamchef] (destijds teamchef Gilze Rijen), [naam DC] (DC Oosterhout ) of [naam bedrijfsmaatschappelijk werkster] te benaderen. De rechtbank is van oordeel dat de informatielacune die daardoor ontstaat, voor rekening van de korpschef moet blijven. Uit hetgeen door eiser naar voren is gebracht in combinatie met de beschikbare (medische) stukken, is de rechtbank van oordeel dat er op de korpschef een zorgplicht rustte om eiser actief te benaderen over de Coulanceregeling.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef het voorgaande onvoldoende heeft betrokken bij de beantwoording van de vraag of de termijnoverschrijding verschoonbaar is te achten.
5.
Conclusie
5.1
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de korpschef de te late indiening van eisers verzoek om toepassing van de Coulanceregeling verschoonbaar had moeten achten. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, voor zover daarbij de afwijzing van het verzoek tot toepassing van de Coulanceregeling is gehandhaafd. De korpschef zal in zoverre een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen, binnen zes weken na verzending van deze uitspraak en met inachtneming van deze uitspraak. De korpschef dient in de nieuwe beslissing de te late indiening van het verzoek van eiser verschoonbaar te achten en een inhoudelijke beslissing op dit verzoek te nemen. Nu met het besluit van 19 september 2018 de PTSS van eiser reeds is erkend als beroepsziekte, volgt uit het voorgaande dat de korpschef in de nieuwe beslissing moet vaststellen welk bedrag eiser bij wijze van schadevergoeding op grond van de Coulanceregeling wordt toegekend.
5.2
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
5.3
De rechtbank zal de korpschef veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de afwijzing van het verzoek tot toepassing van de Coulanceregeling is gehandhaafd;
  • draagt de korpschef op in zoverre binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de korpschef op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzitter, en mr. A.G.J.M. de Weert en mr. J.E.C. Vriends, leden, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier op 27 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Regeling vergoeding beroepsziekten politie
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling kan de ambtenaar bij het bevoegd gezag een aanvraag indienen tot erkenning van zijn klachten als beroepsziekte.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Regeling geldt de in artikel 2, eerste lid, bedoelde melding als aanvraag tot toekenning van smartengeld.
Coulanceregeling
Inhoud Coulanceregeling
De groep medewerkers waarvoor de coulanceregeling PTSS gaat gelden valt in twee groepen uiteen. Dit houdt verband met de introductie per 24 februari 1997 van het recht op smartengeld in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Bepalend voor in welke groep men valt is het moment waarop de (ex)medewerker verondersteld werd bekend te kunnen zijn met zijn klachten ongeacht of er een diagnose is gesteld of een besluit beroepsziekte is opgesteld.
Voor (oud-)medewerkers die tussen 1 januari 1984 en 24 februari 1997 PTSS kregen en waarvan is vastgesteld dat deze arbeid gerelateerd is geldt:
- geen beroep op verjaring;
- een forfaitaire compensatie voor medische kosten van 2.250 euro netto;
- een forfaitaire compensatie voor (im)materiële schade van 20.000 euro netto, met finale kwijting door de politieambtenaar.
Om voor deze compensatie in aanmerking te komen, moet de (oud-)medewerker met PTSS onder meer aantonen dat de PTSS tot blijvende invaliditeit heeft geleid. Herkeuring of een aanvullende keuring zijn niet nodig.
Voor wie tussen 24 februari 1997 en 1 januari 2015 PTSS heeft opgelopen en waarvan is vastgesteld dat deze arbeid gerelateerd geldt:
- geen beroep op verjaring voor PTSS opgelopen voor 1 januari 2015
- een forfaitaire compensatie voor medische kosten van 2.250 euro netto-compensatie voor (im)materiële schade door een vergoeding analoog aan de huidige regeling dienstongevallen. Het percentage van de invaliditeit of arbeidsongeschiktheid bepaalt de hoogte van de compensatie die maximaal 150.000 euro bedraagt. Beoordeling vindt plaats op basis van de medische eindsituatie.
De (ex)politiemedewerkers die een beroep willen doen op deze coulanceregeling kunnen zich tot uiterlijk 31 december 2014 aan melden bij het Meldpunt PTSS Politie (meldpuntptsspolitie@rijnmond.politie.nl).