ECLI:NL:RBZWB:2022:6261

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
21-018148
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2003, had bezwaar aangetekend op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, omdat hij meende dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die het afnemen van zijn DNA-profiel niet gerechtvaardigd zouden maken. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 11 maart 2022, waarbij de waarnemend advocaat en de officier van justitie zijn gehoord. De veroordeelde was niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder was veroordeeld voor openlijke geweldpleging en dat hij een taakstraf van 40 uur, waarvan 15 uur voorwaardelijk, had opgelegd gekregen. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde ten tijde van het misdrijf minderjarig was en dat er geen recidivegevaar was, aangezien hij sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking was gekomen. Het Openbaar Ministerie betwistte echter dat er sprake was van een uitzondering op de wet, en stelde dat het DNA-onderzoek noodzakelijk was voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

De rechtbank oordeelde dat het afnemen van het DNA-profiel van de veroordeelde van belang kon zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het afnemen van het DNA-profiel zouden uitsluiten. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, en benadrukte dat de enkele omstandigheid dat de veroordeelde minderjarig was ten tijde van het misdrijf niet voldoende was om te spreken van een uitzonderingssituatie. De beslissing werd genomen in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 02-168929-21
raadkamernummer : 21-018148
datum : 11 maart 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het bezwaar op grond van artikel 7 Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) van:

[veroordeelde]

geboren op [geboortedag] 2003 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.J.J. van Rijsbergen, Parkstraat 10, 4818 SJ Breda.
hierna te noemen: de veroordeelde.

Procedure

Het bezwaarschrift is op 23 november 2021 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 11 maart 2022 het bezwaar in besloten raadkamer behandeld.
De rechtbank heeft de waarnemend advocaat, mr. A. Tönis en de officier van justitie, mr. J. Castelein op zitting gehoord.
De veroordeelde is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Bezwaar

Het bezwaar richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde.
De veroordeelde stelt dat sprake is van een uitzondering zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, van de Wet DNA, nu redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Namens de veroordeelde is aangevoerd dat veroordeelde minderjarig was ten tijde van de feiten. Veroordeelde is niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten met politie en justitie in aanraking geweest. Het strafbare feit hangt sterk samen met zijn leeftijd. Veroordeelde heeft zijn taakstraf uitgevoerd en is naderhand niet meer met politie en justitie in aanraking geweest. Het recidiverisico is laag wat maakt dat de gevolgen disproportioneel zouden zijn.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie stelt dat zich geen uitzondering voordoet in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA. Bij minderjarigen dient de leeftijd te worden meegewogen. Veroordeelde is veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur waarvan 15 uur voorwaardelijk. Dat de taakstraf deels voorwaardelijk is opgelegd, staat er niet aan in de weg dat het celmateriaal alsnog wordt afgenomen. Er zijn verschillende risicofactoren aan de orde zoals de attitude en agressie van veroordeelde. Er is aldus sprake van enig recidivegevaar. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Het bezwaarschrift dient ongegrond te worden verklaard.

Beoordeling

Bij vonnis van 1 oktober 2021 is de veroordeelde door de kinderrechter in deze rechtbank veroordeeld ter zake van openlijke geweldpleging tot een taakstraf van 40 uur waarvan 15 uur voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank is bevoegd.
Het bezwaar is tijdig en op de juiste wijze ingediend. De veroordeelde kan daardoor in het bezwaar worden ontvangen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA kan een bevel tot afname van celmateriaal enkel worden bevolen ter zake van een veroordeling van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv.
De rechtbank stelt vast dat het misdrijf waarvoor het bevel is afgegeven, aan dit vereiste voldoet.
De Wet DNA strekt ertoe gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen, alsmede de veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet DNA celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid genoemde uitzonderingen voordoet. Een van de uitzonderingen is, dat redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde, gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden, waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
Blijkens de wetsgeschiedenis ziet de maatstaf 'aard van het misdrijf' op misdrijven waarbij DNA-onderzoek geen bijdrage kan leveren aan de opsporing vervolging en berechting van strafbare feiten.
In het onderhavige geval is de veroordeelde veroordeeld voor openlijke geweldpleging. Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van de veroordeelde zal, gelet op de aard van dit misdrijf waarbij in beginsel DNA-sporen kunnen worden achtergelaten, wel van betekenis kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde.
De maatstaf 'bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd' hangt samen
met de persoon van de veroordeelde. Het gaat daarbij om de situatie dat, ondanks een veroordeling wegens misdrijf, in de gegeven omstandigheden een DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Blijkens de wetsgeschiedenis moet dan gedacht worden aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die het misdrijf in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstige lichamelijke beperkingen, ook nooit meer zal kunnen begaan. Hieraan kan worden toegevoegd dat, hoewel in de Wet geen onderscheid wordt gemaakt tussen meerderjarigen en minderjarigen, de rechter bij zijn oordeel of sprake is van ‘bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd’ de omstandigheid dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het feit minderjarig was moet betrekken. Of, en in welke mate bijzondere omstandigheden aan de orde zijn, zal afhangen van de omstandigheden van het geval. Een relevante factor in dit verband kan allereerst zijn of de gevolgen van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel evident disproportioneel zijn, gelet op de omstandigheid dat het feit is begaan toen de veroordeelde minderjarig was. Daarnaast kan de rechter betrekken of, mede gelet op de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd en de leeftijd van de veroordeelde ten tijde van het misdrijf, sprake is van een gering recidivegevaar. Daarvoor kan ook van belang zijn of aanwijzingen bestaan voor eerder gepleegde relevante misdrijven (Hoge Raad 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:626).
Hetgeen door of namens de veroordeelde is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een uitzonderingssituatie. Gelet op de geldende jurisprudentie is het enkele feit dat de veroordeelde ten tijde van het plegen van het strafbare feit minderjarig was onvoldoende om te kunnen spreken van een uitzonderingssituatie. Reeds uit de strafmaat blijkt dat er sprake is van een recidiverisico dat ingeperkt moeten worden met een voorwaardelijke straf. Het feit dat veroordeelde sinds zijn veroordeling niet meer aanraking is gekomen met politie en justitie, is gelet op het korte tijdsverloop sinds de veroordeling onvoldoende om vast te stellen dat veroordeelde niet in herhaling zal vallen. De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn die maken dat er sprake is van een zeer gering recidivegevaar.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de bepaling van het DNA-profiel van belang kan zijn voor opsporing en vervolging en dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie. Gelet hierop verklaart zij het bezwaar ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het bezwaar ongegrond.
Deze beslissing is op 25 maart 2022 gegeven door mr. R.P. Broeders rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. de Kroon, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2022.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.