ECLI:NL:RBZWB:2022:6261
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 maart 2022 uitspraak gedaan in een bezwaarschrift tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van een veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2003, had bezwaar aangetekend op grond van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, omdat hij meende dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die het afnemen van zijn DNA-profiel niet gerechtvaardigd zouden maken. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 11 maart 2022, waarbij de waarnemend advocaat en de officier van justitie zijn gehoord. De veroordeelde was niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde eerder was veroordeeld voor openlijke geweldpleging en dat hij een taakstraf van 40 uur, waarvan 15 uur voorwaardelijk, had opgelegd gekregen. De verdediging voerde aan dat de veroordeelde ten tijde van het misdrijf minderjarig was en dat er geen recidivegevaar was, aangezien hij sindsdien niet meer met politie en justitie in aanraking was gekomen. Het Openbaar Ministerie betwistte echter dat er sprake was van een uitzondering op de wet, en stelde dat het DNA-onderzoek noodzakelijk was voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
De rechtbank oordeelde dat het afnemen van het DNA-profiel van de veroordeelde van belang kon zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het afnemen van het DNA-profiel zouden uitsluiten. De rechtbank verklaarde het bezwaar ongegrond, en benadrukte dat de enkele omstandigheid dat de veroordeelde minderjarig was ten tijde van het misdrijf niet voldoende was om te spreken van een uitzonderingssituatie. De beslissing werd genomen in het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.