In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2022 uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, die op 9 september 2021 was veroordeeld voor medeplichtigheid aan diefstal door middel van braak, had bezwaar aangetekend tegen de opname van haar DNA in de databanken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde op 9 november 2021 DNA-materiaal heeft afgestaan na een bevel van 22 oktober 2021. Tijdens de zitting op 8 maart 2022 is de officier van justitie gehoord, evenals de gemachtigde raadsman van de veroordeelde. De veroordeelde was niet verschenen, maar haar standpunt werd door de raadsman naar voren gebracht. De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde, waaronder haar blanco strafblad en de bijzondere omstandigheden van de zaak, gewogen tegen de wettelijke vereisten voor DNA-afname. De rechtbank concludeert dat de afname van DNA in dit geval gerechtvaardigd is, gezien de aard van het misdrijf en de wetgeving die DNA-onderzoek beoogt te faciliteren voor de opsporing van strafbare feiten. De rechtbank heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard, waarbij zij benadrukt dat de uitzonderingsgronden in de wet niet van toepassing zijn. De beslissing is genomen door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in aanwezigheid van griffiers mr. A. Luijten en J. van ‘t Westende.