In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Bergen op Zoom tot plaatsing van een minderjarige in een gesloten jeugdzorginstelling. Het verzoek werd afgewezen omdat de kinderrechter voldoende aannemelijk achtte dat de jongere in de laatste twee maanden voor zijn achttiende levensjaar niet zou meewerken aan begeleiding. De kinderrechter heeft de jongere, die bijgestaan werd door zijn advocaat, de gelegenheid gegeven om te verschijnen, ondanks de vrees voor een gesloten plaatsing. De minderjarige heeft aangegeven dat hij een plan heeft om zijn leven weer op de rails te krijgen en dat hij al stappen heeft ondernomen om dit te realiseren. De moeder en vader van de minderjarige hebben ook hun zorgen geuit over een mogelijke gesloten plaatsing, waarbij zij benadrukken dat dit niet zal bijdragen aan de medewerking van de jongere aan begeleiding.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat de jongere nu de verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn toekomst en dat een gesloten plaatsing niet de voorkeur verdient. De kinderrechter heeft de verzoeken van het College afgewezen, omdat deze niet meer handhaafden. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, waarbij de kinderrechter hoopte dat de jongere zijn plannen zou blijven voortzetten en dat hij de ondersteuning zou krijgen die hij nodig heeft. De beschikking is schriftelijk vastgesteld op 25 oktober 2022, en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.