ECLI:NL:RBZWB:2022:6245

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
28 oktober 2022
Zaaknummer
21-016253
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA-onderzoek bij veroordeelden

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 maart 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek, ingevolge artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De veroordeelde, die in een eerdere strafzaak was veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor witwassen, was van mening dat het afnemen van zijn DNA niet van betekenis zou zijn voor de opsporing van toekomstige strafbare feiten. De rechtbank heeft op 8 maart 2022 de zaak behandeld, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de veroordeelde aanwezig waren. De veroordeelde was niet verschenen, maar zijn standpunt werd door zijn raadsman naar voren gebracht. De officier van justitie betoogde dat DNA-onderzoek ook bij witwassen van belang kan zijn voor het verkrijgen van wettig bewijs.

De rechtbank heeft de argumenten van de veroordeelde en de officier van justitie zorgvuldig afgewogen. De rechtbank oordeelde dat de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden voorziet in de afname van celmateriaal, tenzij er sprake is van specifieke uitzonderingen. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde niet kon aantonen dat hij onder de uitzonderingsgronden viel, aangezien witwassen verschillende vormen kent waarbij DNA-onderzoek relevant kan zijn. Bovendien was er geen overtuigend bewijs dat de veroordeelde in de toekomst geen strafbare feiten meer zou plegen. De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift ongegrond, waarmee het bevel tot afname van celmateriaal werd gehandhaafd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02/820091-18
rk-nummer: 21-016253
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 25 oktober 2021, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde]geboren op [geboortedag] 1989,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. K.R. Verkaart, Duivelsbruglaan 22, 4835 JE Breda
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 8 maart 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie en mr. K.R. Verkaart als gemachtigd raadsman van veroordeelde gehoord.
Veroordeelde is behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het bezwaarschrift verschenen.
Namens veroordeelde is aangevoerd dat hij bij vonnis van de meervoudige strafkamer is veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren voor witwassen. Veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld. Veroordeelde kan zich niet verenigen met het bevel tot bepaling en verwerking van zijn DNA-profiel in de daartoe ingerichte databanken. Veroordeelde is de mening toegedaan dat op hem de uitzonderingsgrond van toepassing is gelet op de aard van het misdrijf waarvoor veroordeelde veroordeeld is. Er valt op geen enkele wijze in te zien hoe DNA van enige betekenis kan zijn ter voorkoming, opsporing en berechting van (toekomstige) strafbare feiten. Witwassen wordt in de jurisprudentie steevast genoemd als uitzondering op de regel. Redenen waarom veroordeelde de rechtbank verzoekt zijn bezwaarschrift gegrond te verklaren.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat er in onderhavig geval geen sprake is van een uitzondering volgens de Wet. Ook bij strafvorderlijk onderzoek naar witwassen kan DNA van doorslaggevend belang zijn om tot een wettig bewijs te komen. Er is ook meerdere jurisprudentie te vinden waarin nader onderbouwd wordt waarom DNA wel van meerwaarde is in het strafrechtelijk (voor)onderzoek naar witwassen. De officier van justitie verzoekt de rechtbank het bezwaarschrift van veroordeelde ongegrond te verklaren.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 augustus 2021 is veroordeelde veroordeeld ter zake van, kort gezegd, witwassen tot een taakstraf van 80 uren, bij niet naar behoren verrichten te vervangen door 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest naar rato van 2 uur per dag en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren .
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 1 september 2021, heeft veroordeelde op 20 oktober 2021 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Formeel:
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Materieel:
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat, ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval veroordeelde geen beroep toekomt op de in de Wet genoemde uitzonderingen. Witwassen kent vele verschijningsvormen en daar zitten ook vormen bij voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek (zeer) bepalend kan zijn. Vervolgens kan niet gezegd worden dat zeer onaannemelijk is dat veroordeelde ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn en dat hij dat in de toekomst ook nooit meer zal kunnen doen. Op 12 maart 2010 is veroordeelde in België een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk opgelegd voor invoer/verkoop cocaïne. Van een steekhoudende reden waarom veroordeelde in de toekomst geen strafbare feiten meer kan plegen voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn is niet gebleken.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat het bezwaar ongegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 22 maart 2022 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Luijten en J. van ‘t Westende, griffiers.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.