In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, geboren in 2006, was op 19 november 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 30 uur wegens mishandeling. Het bezwaarschrift, ingediend op 7 januari 2022, betrof de proportionaliteit van het afnemen van DNA, waarbij de verdediging aanvoerde dat het feit een onhandige puberactie was en dat de opgelegde straf relatief laag was. De verdediging verwees naar een aankondiging van Minister Grapperhaus dat celmateriaal niet meer afgenomen zou worden bij minderjarigen die tot een taakstraf van 40 uur zijn veroordeeld.
Tijdens de zitting op 23 februari 2022 zijn zowel de officier van justitie als de gemachtigd raadsvrouw van de veroordeelde gehoord. De officier van justitie stelde dat aan de wettelijke vereisten was voldaan en dat er geen uitzonderingssituatie was. De rechtbank heeft echter overwogen dat de leeftijd van de veroordeelde, de geringe ernst van het feit, en het ontbreken van recidive risico's belangrijke factoren zijn. De rechtbank concludeerde dat het afnemen en verwerken van het DNA-profiel disproportioneel was en dat er sprake was van een uitzonderingssituatie.
De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.