ECLI:NL:RBZWB:2022:6229

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 maart 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
22-000467
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op bezwaarschrift DNA-afname bij minderjarige veroordeelde

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 maart 2022 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een minderjarige veroordeelde tegen het bevel tot afname van celmateriaal voor DNA-onderzoek. De veroordeelde, geboren in 2006, was op 19 november 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf van 30 uur wegens mishandeling. Het bezwaarschrift, ingediend op 7 januari 2022, betrof de proportionaliteit van het afnemen van DNA, waarbij de verdediging aanvoerde dat het feit een onhandige puberactie was en dat de opgelegde straf relatief laag was. De verdediging verwees naar een aankondiging van Minister Grapperhaus dat celmateriaal niet meer afgenomen zou worden bij minderjarigen die tot een taakstraf van 40 uur zijn veroordeeld.

Tijdens de zitting op 23 februari 2022 zijn zowel de officier van justitie als de gemachtigd raadsvrouw van de veroordeelde gehoord. De officier van justitie stelde dat aan de wettelijke vereisten was voldaan en dat er geen uitzonderingssituatie was. De rechtbank heeft echter overwogen dat de leeftijd van de veroordeelde, de geringe ernst van het feit, en het ontbreken van recidive risico's belangrijke factoren zijn. De rechtbank concludeerde dat het afnemen en verwerken van het DNA-profiel disproportioneel was en dat er sprake was van een uitzonderingssituatie.

De rechtbank verklaarde het bezwaarschrift gegrond en beval de officier van justitie om het celmateriaal van de veroordeelde te vernietigen. Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Middelburg
parketnummer: 02/237501-21
rk-nummer: 22-000467
Beslissing op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden(hierna te noemen de Wet), ingekomen ter griffie op 7 januari 2022, over het bevel tot afname van celmateriaal, van:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
woonplaats kiezende ten kantore van mr. C.E.J.E. Kouijzer, 4332 SB Middelburg, Oostperkweg 37,
hierna te noemen: veroordeelde.

1.De procedure

Op 23 februari 2022 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, en mr. C.E.J.E. Kouijzer als gemachtigd raadsvrouw van veroordeelde gehoord.
Veroordeelde en haar ouders/verzorgers zijn behoorlijk opgeroepen maar niet bij de behandeling van het bezwaarschrift verschenen.
Veroordeelde is op 19 november 2021 veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uur wegens mishandeling. Middels het bezwaarschrift wordt namens veroordeelde bezwaar gemaakt tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde. Veroordeelde kan zich niet verenigen met het door de officier van justitie afgegeven bevel. Naar de rechtbank begrijpt wordt namens veroordeelde een beroep gedaan op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet. Het afnemen van celmateriaal ten behoeve van het vertalen en verwerken van het DNA-profiel is disproportioneel. Het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld dient te worden aangemerkt als een onhandige puberactie. Daarnaast is de opgelegde straf relatief laag. Minister Grapperhaus heeft bij brief van 3 april 2018 aangekondigd dat niet langer celmateriaal zal worden afgenomen bij minderjarigen die zijn veroordeeld tot een taakstraf tot 40 uur. Veroordeelde verzoekt de rechtbank te anticiperen op het voornemen tot wetswijziging. Er had een zorgvuldige belangenafweging moeten plaatsvinden alvorens tot bepaling en verwerking van het DNA-profiel wordt overgegaan, maar dat is niet gebeurd.
In raadkamer is namens veroordeelde aangevoerd dat in uitspraken van de Hoge Raad staat dat meer maatwerk moet worden toegepast. Het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld, is een incident. Daarvoor en daarna heeft veroordeelde geen strafbare feiten gepleegd. De houding van veroordeelde was tijdens het politieproces en op de kinderrechterzitting heel zuiver. Het gevaar voor recidive is gering. Veroordeelde was heel jong ten tijde van het delict. Het gaat goed op school en veroordeelde heeft een goed plan voor de toekomst. Het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde is evident disproportioneel. Het bezwaarschrift dient gegrond te worden verklaard.
In raadkamer heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift moet worden afgewezen. Er is voldaan aan het wettelijk vereiste en een uitzonderingssituatie is niet aan de orde. Het argument dat de kans op recidive gering is, is onvoldoende om het DNA-profiel van veroordeelde niet te verwerken en op te slaan. Dat veroordeelde een jonge leeftijd heeft en goed haar best doet, is niet de in de wetsgeschiedenis bedoelde uitzonderlijke situatie die afwijking mogelijk maakt.

2.De beoordeling

Bij uitspraak van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 november 2021 is veroordeelde veroordeeld ter zake van, kort gezegd, mishandeling tot een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Na het bevel tot afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde van 1 december 2021, heeft veroordeelde op 3 januari 2022 celmateriaal afgestaan.
Op basis van de door veroordeelde gevoerde verweren dan wel een ambtshalve beoordeling door de rechtbank, komt de rechtbank tot de volgende overwegingen.
Het bezwaarschrift is tijdig en op de juiste wijze ingediend. Veroordeelde kan derhalve in het bezwaarschrift worden ontvangen.
Aan de vereisten die de wet stelt ten aanzien van de afname van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel is voldaan, aangezien:
  • voornoemde veroordeling een feit betreft dat is omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv); en
  • niet is gebleken dat van veroordeelde al een DNA-profiel is verwerkt als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, van de Wet.
Veroordeelde doet een beroep op de uitzonderingsgrond van artikel 2, eerste lid, onder b van de Wet.
De rechtbank stelt voorop dat de Wet ertoe strekt gepleegde en eventuele toekomstige strafbare feiten van de veroordeelde op efficiënte wijze op te sporen alsmede veroordeelde te weerhouden van het plegen van nieuwe strafbare feiten. Daarbij is het uitgangspunt dat bij iedere veroordeelde als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet celmateriaal wordt afgenomen. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven tenzij zich een van de in het eerste lid van artikel 2 van de Wet genoemde gevallen voordoet. Een van deze gevallen betreft de situatie waarin redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van de veroordeelde. Dit is blijkens de wetsgeschiedenis slechts in twee uitzonderingssituaties aan de orde.
Bij de eerste uitzondering gaat het om een veroordeling wegens een misdrijf voor de opheldering waarvan DNA-onderzoek niet van betekenis kan zijn.
De tweede uitzondering doet zich voor in het geval dat ondanks dat sprake is van een veroordeling wegens een relevant misdrijf, DNA-onderzoek niet kan worden gerechtvaardigd. Hierbij valt te denken aan een veroordeelde van wie zeer onaannemelijk is dat hij ooit eerder een strafbaar feit heeft gepleegd voor de opsporing waarvan DNA-onderzoek van belang kan zijn, en die dat in de toekomst, bijvoorbeeld vanwege ernstig lichamelijk letsel, ook nooit meer zal kunnen doen. De laatste uitzonderingsmogelijkheid heeft slechts een beperkte reikwijdte. Zij gaat verder dan de feitelijke onmogelijkheid dat wordt gerecidiveerd, maar vereist altijd een objectief waardeerbare omstandigheid; louter berouw of een belofte van de veroordeelde is onvoldoende (Kamerstukken II, 2002-2003, 28685, nr. 3, p. 11-12). Het betreft beperkt uit te leggen uitzonderingen (HR 13 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8231).
Over het door veroordeelde aangevoerde bezwaar dat sprake is van een uitzonderingsgeval in de zin van artikel 2 aanhef en onder b, van de Wet, overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de beoordeling of in de onderhavige zaak sprake is van een uitzonderingssituatie kunnen de volgende factoren een rol spelen:
- de leeftijd van de minderjarige ten tijde van het begaan van het delict;
- de reële ernst van het feit;
- de omstandigheden waaronder het feit is begaan;
- de mate van waarschijnlijkheid dat de minderjarige opnieuw een strafbaar feit zal plegen; en
- de overige persoonlijke omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde ten tijde van het plegen van het delict een zeer jonge leeftijd had en thans ook nog steeds heeft. Het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld heeft een relatief geringe ernst. De Raad voor de Kinderbescherming heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar veroordeelde en ziet geen enkel risico op recidive door veroordeelde. Aan veroordeelde is een geringe voorwaardelijke werkstraf opgelegd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde disproportioneel. Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van een uitzonderingssituatie en dat het bezwaar derhalve gegrond moet worden verklaard.

3.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
beveelt dat de officier van justitie ervoor zorg dient te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde terstond wordt vernietigd.
Deze beslissing is op 9 maart 2022 gegeven door mr. J.P.M. Hopmans, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Zuidhof, griffier.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing staan geen rechtsmiddelen open.