ECLI:NL:RBZWB:2022:6217

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
02-323601-20; 02-189164-22 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak minderjarige van deelneming aan een criminele organisatie en veroordeling voor medeplegen handel in hennep en belediging van politieambtenaren

Op 27 oktober 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de deelneming aan een criminele organisatie, maar hem wel veroordeeld voor het medeplegen van de handel in hennep en voor de belediging van politieambtenaren. De zaak werd inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 7 oktober 2022, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de deelname aan een criminele organisatie, omdat niet kon worden vastgesteld dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband met een gemeenschappelijk doel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de handel in hennep, wat werd ondersteund door afgeluisterde telefoongesprekken en de hoeveelheid hennep die bij de verdachte werd aangetroffen. Daarnaast werd de verdachte schuldig bevonden aan het beledigen van twee politieambtenaren tijdens een incident op 22 mei 2022. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 60 dagen, waarvan 24 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een drugsverbod en toezicht door de jeugdreclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-323601-20; 02-189164-22 (gev. ttz)
vonnis van de meervoudige kamer van 27 oktober 2022
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. R. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 7 oktober 2022, waarbij de officier van justitie, mr. G. Oosterveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter zitting is op 13 oktober 2022 gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
02-323601-20
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 25 mei 2021 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie gericht op het dealen van drugs en plegen van vermogensdelicten;
in de periode van 1 januari 2020 tot en met 25 mei 2021 samen met een of meer anderen hennep heeft gedeald;
op 26 mei 2021 ongeveer 45 gram hennep aanwezig heeft gehad;
op 26 mei 2021 ongeveer 3 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
02-189164-22
op 22 mei 2022 de politieagenten [politieagent 1] en [politieagent 2] heeft beledigd tijdens het uitoefenen van hun functie.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van vermogensdelicten en handel in drugs en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Blijkens de afgeluisterde telefoongesprekken en informatie uit uitgelezen telefoons was er sprake van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Er was sprake van een gesloten groep die onder meer als ‘ [naam 1] ’ werd aangeduid. Daarbij was sprake van een rangorde: jongens die goed bezig waren werden ‘soldaten’ genoemd, andere jongens, die een duidelijk lagere positie binnen de groep hadden, ‘young boys’. Er golden regels binnen de groep, zoals niet praten met de politie en zorgen voor jongens die gedetineerd zitten. Er heerste een angstcultuur: groepsleden en anderen waren bang voor de (leiders van de) groep. Uit het grote aantal incidenten in 2020 en de afgeluisterde telefoongesprekken over drugshandel volgt dat er door leden van de groep strafbare feiten werden gepleegd en dat het oogmerk van de organisatie was gericht op drugshandel en vermogensdelicten. Dat verdachte aan deze organisatie heeft deelgenomen blijkt uit de afgeluisterde telefoongesprekken. Verder blijkt uit onderzoek aan de telefoon van verdachte dat daarin raps stonden, waarin strafbare feiten zijn aangehaald waarvan de beschrijving past bij feiten die daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van feit 2 kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte in de periode van 27 december 2020 tot en met 25 mei 2021 heeft gehandeld in softdrugs, gelet op de berichten op een Telegramaccount en Snapchataccount van verdachte, de afgeluisterde telefoongesprekken en de afvangactie op 9 april 2021.
Ten aanzien van feit 3 kan het aanwezig hebben van hasj en hennep wettig en overtuigend bewezen worden, gelet op de indicatieve testen en de tapgesprekken.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 4, nu de vermeende cocaïne niet door het NFI is onderzocht en dus niet is vast komen te staan dat het daadwerkelijk cocaïne betreft.
Het gevoegde feit onder parketnummer 02-189164-22 kan wettig en overtuigend bewezen worden gelet op het proces-verbaal van de verbalisanten, dat geloofwaardiger is dan de verklaring van verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring komen van feit 1. Er was geen sprake van een criminele organisatie. Op grond van het dossier blijkt niet dat sprake was van een vastomlijnd, gestructureerd samenwerkingsverband dat opereerde onder een gemeenschappelijke naam, met medeverdachte [medeverdachte 1] als leider, [medeverdachte 2] als onderaanvoerder en [medeverdachte 3] als penningmeester. Voor zover er strafbare feiten zijn gepleegd, zoals het verkopen van hennep door verdachte, kunnen die worden toegeschreven aan individuele personen. Niet gebleken is dat er feiten vanuit een grote organisatie met een crimineel oogmerk zijn gepleegd. Uit het dossier valt niet af te leiden dat er sprake is van een top-downstructuur waarbij orders vanuit een bovenlaag worden gegeven aan een onderlaag en dat orders daadwerkelijk worden uitgevoerd. Van een gezamenlijke rekening of centraal Snapchataccount is onvoldoende gebleken. De verzorging van gedetineerden door familie en vrienden is volstrekt normaal en gebeurt niet vanuit een organisatie. De gebruikte terminologie door de jongens onderling heeft evenmin met een organisatie te maken, maar betreft slechts door jongeren gebruikte straattaal. Verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1.
Ten aanzien van de onder feit 2 ten laste gelegde handel in hasj kan slechts de periode van 3 februari 2021 tot en met 25 mei 2021 worden bewezen.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 3.
Verdachte moet worden vrijgesproken van feit 4, omdat de aangetroffen cocaïne niet is onderzocht door het NFI en dus niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat het daadwerkelijk cocaïne betrof.
Verdachte moet eveneens te worden vrijgesproken van het gevoegde feit onder parketnummer 02-189164-22, omdat de belediging die hij heeft geuit niet was gericht tegen de agenten, maar tegen de persoon met wie hij ruzie had.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
02-323601-20
Feit 1 – criminele organisatie
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat in de periode van 1 januari 2020 tot en met 25 mei 2021 meerdere strafbare feiten zijn gepleegd door jongeren die wonen in de wijk [wijknaam] in Middelburg of op een andere wijze aan die wijk gelinkt kunnen worden. Vanuit de wijk wordt veel overlast en een gevoel van onveiligheid ervaren door deze feiten en andere incidenten. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om diefstallen met geweld, wapenbezit en drugshandel. Aan verdachte wordt verweten dat hij hierbij betrokken is geweest en samen met andere jongeren uit de wijk [wijknaam] een criminele organisatie vormde met als doel de handel in drugs en het plegen van vermogensdelicten.
Om te kunnen vaststellen of er sprake is van deelneming aan een criminele organisatie met het oogmerk tot het plegen van strafbare feiten, moet eerst komen vast te staan dat er sprake is van een dergelijke organisatie.
Wettelijk kader
Volgens vaste jurisprudentie moet onder een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en tenminste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon – om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt – moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (Hoge Raad 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378).
Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en aan die doelstelling gebonden te achten. Geweld of dreiging met geweld is daarin ook geen factor van doorslaggevend belang. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam of gemeenschappelijk optreden tegenover derden zijn ook niet vereist. Niettemin kunnen gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen c.q. handhaving van die hiërarchie door middel van geweld of dreiging met geweld wel sterke aanwijzingen opleveren voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
Het oogmerk van de organisatie moet zijn gericht op het plegen van misdrijven, maar niet is vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is (HR 15 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6148). Het oogmerk ziet op het feitelijke en gewenste doel van de organisatie. Daarbij is voor een bewezenverklaring voldoende dat het plegen van misdrijven wordt beoogd, zodat nog geen aanvang hoeft te zijn gemaakt met het daadwerkelijke plegen daarvan. Voor bewijs van het bestanddeel “oogmerk” zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie reeds zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0502, NJ 2008/559).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank leidt uit het dossier het volgende af. In de ten laste gelegde periode was sprake van een flink aantal jongeren in en rondom [wijknaam] die zich vereenzelvigden met die wijk en/of met Middelburg en dit ook naar buiten toe uitdroegen door het gebruik van termen als ‘ [naam 2] ’ en ‘ [naam 1] ’. Dit was ook het geval bij verdachte en de medeverdachten. Op basis van de tapgesprekken in het dossier zijn er sterke aanwijzingen dat door meerdere jongens in [wijknaam] onderling contact is geweest en dat er individueel of met een of meer anderen strafbare feiten zijn gepleegd. Tussen verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was sprake van (meer intensief) contact waarbij er, gelet op het versluierd taalgebruik, soms ook lijkt te worden gesproken over (vermeende of voorgenomen) strafbare feiten, zoals handel in drugs en straatroven. Ditzelfde geldt ook, in wisselende samenstellingen, voor anderen dan verdachte(n). Ten aanzien van medeverdachte [medeverdachte 3] is van contact met verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet of nauwelijks gebleken.
De rechtbank ziet zich tegen deze constatering voor de vraag gesteld of het dossier voldoende aanwijzingen biedt voor een gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte en de medeverdachten met als gemeenschappelijk doel het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank slaat bij de beantwoording van die vraag acht op het feit dat verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] worden vervolgd voor deelneming aan een criminele organisatie en dat de zaken tegen de overige (ruim 20) verdachten zijn geseponeerd vanwege een gebrek aan bewijs. Uit het door de officier van justitie opgestelde overzicht van incidenten en strafbare feiten van 2020 die aan jongeren uit [wijknaam] kunnen worden gelinkt, blijkt dat slechts een deel daarvan tot een veroordeling van verdachte en/of de medeverdachten heeft geleid. Voor zover deze feiten wegens hun aard te linken zouden kunnen zijn aan een eventuele organisatie, is niet gebleken dat in de gevallen waarin een veroordeling is gevolgd door verdachte en een of meer van de medeverdachten samengewerkt. Deze strafbare feiten leveren daarom zonder aanvullende feiten en omstandigheden onvoldoende aanwijzingen op voor een gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte en de medeverdachten met als gemeenschappelijk doel het plegen van strafbare feiten.
Verder zijn aan medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] geen andere strafbare feiten ten laste gelegd dan de deelneming aan de criminele organisatie. Aan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] is naast deelname aan een criminele organisatie ook (onder andere) de handel in hennep ten laste gelegd. Voor zover bewezen bevat het dossier geen aanknopingspunten voor de betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 2] daarbij.
Weliswaar zijn er op basis van gesprekken tussen verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] , maar ook verschillende andere personen, sterke aanwijzingen dat sprake is van drugshandel door verschillende personen, waaronder verdachte zelf en zoals ook ten laste gelegd onder feit 2 (bijvoorbeeld een gesprek waarin verdachte aan [medeverdachte 1] om klanten vraagt en een gesprek waarin [medeverdachte 3] aan verdachte om ponypacks vraagt), maar op basis van deze gesprekken kan niet ook worden afgeleid dat sprake is van een structureel samenwerkingsverband gericht op het plegen van deze feiten.
De bewijsconstructie die door de officier van justitie is gepresenteerd voor het bestaan van een duurzaam samenwerkingsverband en de onderlinge rolverdeling tussen de verdachten, is in het bijzonder gevormd door de inhoud van de tapgesprekken en informatie die op de telefoons van de verdachten in het onderzoek is aangetroffen. Dit berust voor een groot deel op interpretatie van die gesprekken en duiding van de uiterlijke verschijningsvorm van waargenomen gedragingen, maar die interpretatie en duiding kunnen op grond van het dossier onvoldoende gestaafd worden door objectief vast te stellen feiten.
Als voorbeeld noemt de rechtbank de term ‘soldaat’, die zou verwijzen naar een hiërarchische verhouding in een organisatie. In het dossier zijn ook aanknopingspunten te vinden voor de uitleg van verdachte, dat deze term gebruikelijk is in de door hem en de medeverdachten gebezigde straattaal en min of meer als compliment wordt gebruikt voor iemand die iets goeds heeft gedaan. Een ander voorbeeld is de foto waarop meerdere verdachten te zien zijn en waarop zij het handgebaar ‘O’ maken. Dit zou verwijzen naar ‘Ocho’, het cijfer 8 in de Spaanse taal, dat dan weer zou verwijzen naar ‘ [naam 1] ’. In het dossier zijn echter geen aanknopingspunten voor het gebruik van de Spaanse taal door de jongeren die op de foto staan en het gebaar kan ook worden opgevat als het gangbare ‘oké-teken’. Voor het bestaan van een gezamenlijke rekening en gezamenlijke Snapchataccounts die door verdachte en de medeverdachten zouden worden gebruikt, ontbreekt bewijs.
Andere aanwijzingen voor het bestaan van een criminele organisatie, zouden zijn gelegen in regels die binnen de groep zouden gelden, namelijk het zorgen voor gedetineerden en het niet praten met de politie (‘snitchen’). De rechtbank overweegt dat deze regels niet zonder meer toegeschreven kunnen worden aan de vermeende organisatie. Immers, ook vrienden en familieleden zullen voor elkaar zorgen als zij gedetineerd zitten en het is een feit van algemene bekendheid dat praten met de politie door personen die – buiten het verband van een criminele organisatie – strafbare feiten plegen, niet wordt gewaardeerd.
Tot slot is onvoldoende gebleken dat hetgeen door verdachte of de medeverdachten tijdens de getapte gesprekken is gezegd of waartoe opdracht zou zijn gegeven, ook daadwerkelijk is uitgevoerd, zoals het aanpakken van ‘snitchers’ of het aanspreken van personen die geen geld of andere bijdrage aan gedetineerden zouden hebben gegeven. Voor zover er bij in het dossier genoemde ‘snitchers’ sprake was van angst voor vergeldingsacties door leiders van de vermeende groep, is uit het dossier in ieder geval niet van (verdenking van of veroordelingen voor) dergelijke acties gebleken.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor een crimineel samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Het bewijs wijst hooguit op het samenwerken tussen twee of meerdere personen bij het plegen van strafbare feiten.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is vast komen te staan dat er sprake was van een criminele organisatie die als oogmerk had het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie en zal hem dan ook van feit 1 vrijspreken.
Feit 2 – handel in hennep
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat verdachte zich in de periode van 27 december 2020 tot en met 25 mei 2021 bezig hield met de handel in hennep. Dit volgt uit de verklaring van verdachte en de afgeluisterde telefoongesprekken en het wordt bevestigd door de bij verdachte hoeveelheid aangetroffen hennep, die een normale gebruikershoeveelheid (ruim) overtreft.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte dit alleen of samen met een of meer anderen heeft gedaan in die zin dat sprake is van medeplegen.
Daarvoor is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voldoende dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en anderen, waarbij de bijdrage van verdachte intellectueel en/of materieel van voldoende gewicht moet zijn. Of daarvan sprake is, hangt af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Uit de tapgesprekken volgt dat verdachte en verschillende anderen elkaar regelmatig over en weer verzoeken en/of opdracht geven om drugs af te leveren, bijvoorbeeld als iemand zelf niet in de gelegenheid is om daarvoor zorg te dragen. Verdachte heeft deze gang van zaken ter zitting bevestigd. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat vrienden klanten naar zijn Snapchataccount verwezen voor de verkoop. De rechtbank leidt verder uit de taps af dat de hennep regelmatig werd opgehaald uit de schuur van verdachte, dat er onderling een weegschaal werd uitgewisseld en dat naar klanten werd gesproken over het sturen van een ‘compa’. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte de hennep samen met anderen heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd en er dus sprake is van medeplegen.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en vervoerd in de periode van 27 december 2020 tot en met 25 mei 2021. Verdachte wordt vrijgesproken van de periode voorafgaand aan 27 december 2020, nu het dossier daarvoor geen bewijs bevat.
Feit 3 – bezit hennep
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens de doorzoeking van zijn woning verschillende plastic zakjes met bij elkaar opgeteld ongeveer 45 gram hennep is gevonden en dat deze hennep bij een (indicatieve) Narcotest van de politie een positieve reactie gaf op de aanwezigheid van THC, het werkzame bestanddeel van hennep. Het resultaat van de door de politie uitgevoerde Narcotest wordt bevestigd door de verklaring van verdachte, die heeft verklaard dat het hennep betrof. Daarmee staat voldoende vast dat de aangetroffen hennep daadwerkelijk hennep betrof.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in zijn woning aangetroffen hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Feit 4 – bezit cocaïne
Uit de bewijsmiddelen volgt dat tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte een wit blokje is aangetroffen, dat door de politie is getest door middel van een (indicatieve) Narcotest. Deze test gaf een positieve reactie op cocaïne. Het witte blokje is echter niet onderzocht door het NFI. Een door de politie uitgevoerde Narcotest is niet zonder meer redengevend voor het bewijs dat in beslag genomen middelen een werkzame stof bevatten. Het resultaat van de Narcotest moet door de inhoud van de overige bewijsmiddelen worden bevestigd. Nu het dossier onvoldoende ander bewijs bevat, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van het aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van feit 4.
02-189164-22
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat er op zondag 22 mei 2022 in Middelburg een vechtpartij is heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte door de politie onder controle is gebracht. Toen verdachte weer rustig was, heeft hij gezegd: “jullie zijn echt hoertjes”, terwijl hij de verbalisanten aankeek.
De verklaring van verdachte bij de politie, dat zijn uitspraak gericht was tegen de persoon die hem een klap had gegeven, acht de rechtbank ongeloofwaardig, nu hij het woord ‘jullie’ heeft gebruikt. De verklaring van verdachte ter zitting, dat zijn uitspraak was gericht tegen de hele menigte waarmee hij problemen had, acht de rechtbank eveneens geloofwaardig nu deze tegenstrijdig is ten opzichte van zijn verklaring bij de politie.
De rechtbank stelt vast dat zijn uitspraak was gericht richting de ambtenaren [politieagent 2] en [politieagent 1] en acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat hij hen heeft beledigd gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening door tegen hen te zeggen “jullie zijn echt hoertjes”.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
02-323601-20
2
op meer tijdstippen in de periode van
27 december2020 tot en
met 25 mei 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd meer hoeveelheden
hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3
op 26 mei 2021 in de gemeente Middelburg opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 45 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
02-189164-22
hij op 22 mei 2022 te Middelburg, opzettelijk ambtenaar
s, te weten [politieagent 1] (brigadier) en [politieagent 2] (brigadier), gedurende de rechtmatige uitoefening van
hunbediening, in
huntegenwoordigheid, in het openbaar, mondeling heeft beledigd, door
hende woorden toe te voegen: jullie zijn echt hoertjes.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 180 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 144 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met als bijzondere voorwaarden een drugsverbod inclusief controles, een contactverbod met de medeverdachten en het zich houden aan afspraken met de jeugdreclassering. Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen jeugddetentie als verdachte de werkstraf niet (goed) uitvoert.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit een straf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijke werkstraf indien bijzondere voorwaarden en reclasseringstoezicht noodzakelijk worden geacht. Verzocht wordt in dat geval de proeftijd te beperken tot één jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van de handel in hennep gedurende een periode van ongeveer vijf maanden. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het bezit van ongeveer 45 gram hennep.
Het is een feit van algemene bekendheid dat softdrugs, waaronder hennep, stoffen bevatten die schadelijk zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid en sterk verslavend kunnen zijn. De handel in en het gebruik van hennep leidt direct en indirect tot verschillende vormen van criminaliteit en vormt daardoor een bron van schade en overlast voor de samenleving. Het geldelijk gewin dat gepaard gaat met de handel is doorgaans de belangrijkste drijfveer om hieraan deel te nemen. Met het plegen van deze feiten heeft verdachte uitsluitend oog gehad voor zijn eigen voordeel en zich kennelijk niets aangetrokken van de negatieve gevolgen van zijn handelen voor anderen en voor de samenleving in het algemeen.
Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van twee politieambtenaren in functie. Met de door verdachte in het openbaar geuite beledigingen heeft hij het gezag van de verbalisanten aangetast. Het gedrag van verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor de politie, die tot taak heeft de openbare orde en veiligheid te handhaven.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank houdt in het nadeel van verdachte rekening met zijn strafblad, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld. Verder blijkt uit het strafblad dat artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing is, nu verdachte op 7 oktober 2022 een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen wegens een strafbaar feit, maar dit beïnvloedt de strafoplegging niet.
Gelet op de veroordeling van 5 juni 2020 liep verdachte ten tijde van het plegen van de feiten nog in een proeftijd. Verdachte heeft door zijn handelen laten zien zich onvoldoende hiervan te hebben aangetrokken. Dit geldt ook voor de schorsing van de voorlopige hechtenis waarin hij nog liep toen hij de politieagenten heeft beledigd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 30 september 2022 en de toelichting ter zitting van de vertegenwoordigster van de Raad. Uit het onderzoek van de Raad komt naar voren dat verdachte de afgelopen periode een positieve verandering heeft laten zien. Binnen het kader van de jeugdreclassering en hulpverlening vanuit Stichting OpenDoor wordt op dit moment hulp ingezet waarbij verdachte begeleid wordt in verschillende aspecten van zijn leven, waaronder het vergroten van vaardigheden. Omdat het niet de eerste keer is dat hij verdachte is in een strafonderzoek vindt de Raad het vanuit pedagogisch oogpunt noodzakelijk dat de jeugdreclassering betrokken blijft bij verdachte in het kader van een voorwaardelijke werkstraf met aanvullende/aangepaste bijzondere voorwaarden. De Raad vindt het van belang dat de begeleiding van Stichting OpenDoor door blijft gaan, omdat verdachte die extra begeleiding goed kan gebruiken. Daarnaast is het van belang om te monitoren of de positieve ontwikkeling die verdachte nu laat zien zich voortzet. Hoewel verdachte zegt dat hij is gestopt met blowen, is (soft)drugsgebruik de afgelopen jaren een dusdanig belangrijk onderwerp geweest, dat dat in het kader van het toezicht extra aandacht behoeft. De Raad adviseert dan ook om aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een drugsverbod inclusief controles en het opvolgen van de aanwijzingen die reeds in het kader van de maatregel Toezicht en Begeleiding door de jeugdreclassering worden gegeven.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op wat de bij verdachte betrokken jeugdreclasseringswerker van Jeugdbescherming west Zeeland (hierna: de jeugdreclassering) ter zitting heeft verklaard. Zij beaamt dat verdachte de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verdachte was gemotiveerd voor school en heeft zich goed herpakt toen dat geen doorgang kon vinden. Hij werkt nu als ZZP’er in de horeca en werkt hard. Verdachte is goed bereikbaar voor de jeugdreclassering en houdt zich aan afspraken. Vooral de gesprekken met Stichting OpenDoor zijn belangrijk voor hem. Hoewel er nog steeds aandachtspunten zijn waarvoor hij begeleiding kan blijven gebruiken, gaat het veel beter met verdachte dan een jaar geleden. De jeugdreclassering heeft ter zitting een verslag van Emergis overgelegd, waaruit blijkt dat er onderzoek bij verdachte heeft plaatsgevonden, maar dat geen noodzaak voor verder diagnostisch onderzoek of verdere behandeling wordt gezien.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 4 oktober 2022, waaruit blijkt dat verdachte ook na de belediging van de politieagenten op 22 mei 2022 nog tweemaal met de politie in aanraking is gekomen, namelijk voor het weigeren van een ademanalyse en een melding van overlast. De rechtbank vindt dit, zeker ook gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over het schenden van de voorwaarden in een proeftijd en zijn schorsing van de voorlopige hechtenis, zorgelijk. Anders dan de Raad en de jeugdreclassering is de rechtbank van oordeel dat een nuance op zijn plaats is. Zonder afbreuk te doen aan de positieve stappen die verdachte heeft gezet kan de rechtbank deze incidenten, waarbij verdachte in aanraking komt met politie en zich daarin niets door anderen laat zeggen, niet rijmen met de genoemde positieve ontwikkeling.
De rechtbank heeft bij de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank zal een deel van die straf, te weten 24 dagen, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar. Dit betekent dat verdachte het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie, te weten 36 dagen, al in het kader van voorarrest heeft uitgezeten. Met de voorwaardelijke straf beoogt de rechtbank verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast maakt dit het opleggen van bijzondere voorwaarden met jeugdreclasseringstoezicht mogelijk. De rechtbank acht dit van groot belang om het recidiverisico te beperken en begeleiding van verdachte bij het bestendigen van de positieve ontwikkeling die hij doormaakt, voort te zetten en het voor de jeugdreclassering mogelijk te maken om die ontwikkeling te monitoren. De rechtbank zal daarom aan verdachte de bijzondere voorwaarden opleggen dat hij geen drugs mag gebruiken en mee moet werken aan controles op drugsgebruik en, bij geconstateerd drugsgebruik, mee moet werken aan hulpverlening gericht op het stoppen van dit drugsgebruik, dat verdachte mee moet blijven werken aan de begeleiding van Stichting OpenDoor en dat verdachte meewerkt aan het hebben en houden van zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en/of school. De rechtbank acht een contactverbod met de medeverdachten niet noodzakelijk, gelet op de vrijspraak voor de deelneming aan de criminele organisatie. De rechtbank geeft daarbij opdracht aan Jeugdbescherming west Zeeland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat de feiten 2 en 3 zijn begaan met betrekking tot de voorwerpen en/of zijn begaan met behulp van de voorwerpen.
Verder zijn de voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en het algemeen belang.
7.2
De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de voorwerpen aan verdachte toebehoren en dat de voorwerpen tot het begaan van misdrijven zijn vervaardigd of bestemd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 63, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11, 13a van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
02-323601-20
feit 2:Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
02-189164-22
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 60 (zestig) dagen, waarvan 24 (vierentwintig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
* geen drugs gebruikt en meewerkt aan de door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte (urine- en of bloed)controles op drugsgebruik, waarbij bij geconstateerd gebruik daarvan, veroordeelde zijn medewerking dient te verlenen aan hulpverlening gericht op het stoppen van het drugsgebruik;
* zijn medewerking blijft verlenen aan de hulp en begeleiding van Stichting OpenDoor zolang dit door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
* meewerkt aan het hebben en houden van zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en/of school;
- geeft opdracht aan Jeugdbescherming west Zeeland, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijndat verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden zo vaak en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- stelt vast dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie reeds heeft ondergaan in het kader van voorarrest;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1) 47,8 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2337051)
2) 1 STK Verdovende Middelen (Omschrijving: G2337102)
3) 3,6 GR Verdovende Middelen (Omschrijving: G2337035, wit)
5) 1 STK Mes (Omschrijving: G2337100 hakmes, Zilver)
- verklaart verbeurd de navolgende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten;
4) 2 STK Masker (Omschrijving: G2337073, wit)
6) 1 STK Weegschaal (Omschrijving: G2337059, zwart)
7) 1 STK Masker (Omschrijving: G2337104, Zwart)
8) 1 STK Weegschaal (Omschrijving: G2337063, zwart)
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. G.H. Nomes en mr. A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 oktober 2022.
Mr. De Jong en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.